104
Engel. Suscht! Hij leit in de slaapkamer.
De juffrouw-van-éen-hoog. (verschijnt half-wege de trapopening). Pischt! Juffrouw!
Engel. Roep u ?
De juffrouw-van-éen-hoog. Hebbe se’m nog tijdig bediend?
Engel. Ampertjes. ’t Scheelde geen haar.
De kruidenier-van-den-hoek. Zoo wor ’k nou goddoome om-de-dag opgelicht (gaat schuin-weg over den drempel zitten.) Maar geen voetstap verzet ’k! O zoo.
De juffrouw-van-éen-hoog. Seg — denk nou dat ’r ’n lijk leit. Stel je niet zoo beestig an!
De kruidenier-van-den-hoek... Beestig anstelle? Die van driehoog is ’n week gelejen met de noorderzon vertrokke. Drie en twintig gulden. Fluite! Van hierover elf gulden vijftig. Fluite! Van de hoek, waar ’k godbeter zelf onder woon — geen cènt los te scheure — En nou laat ’k me geen loer meer draaie. Ik zit. Ik heb de tijd.
Engel. Ongelijk heit-ie niet.
De juffrouw-van-éen-hoog. Ach jeesis — ’t is toch stakkerig, sie je ...
De kruidenier-van-den-hoek. Stakkerig? — Stakkerig is as je crediet geeft en ’r telkes in vliegt...