71
Mevrouw Stam [met bitterkaraf en glaasjes) .., Goeien middag1 heeren . . .
Brand. Dag mevrouw. —Drommels je heb toch niet... Heb je last van je oogen?
Mevrouw Stam. Nee — ’k Heb in ’t zonnetje zitten verstellen. Karel — jij neemt toch geen bitter — je weet...
Stam. Ja — ja — (proeft).
Hoek. Hahaha! Wijn mag-ie niet drinken voor je jicht — èn . ..
Stam ... ’k Zal ’r niet dood van gaan.
Brand Ga je heen, mevrouw? Schuif bij!...
Mevrouw Stam. Dank u — Of je moest me nog noodig hebben, Karel... Niet? — ’k Heb zoo’n bèrg verstelwerk — ik kom ’r niet door ...
NEGENDE TOONEEL.
Stam. Hoek. Brand, (later) Mari.
Brand. Ze ziet ’r niet te best uit, amice.
Stam. Verwondert je dat?
Brand. Tja — we zullen ’m dan maar is voor de drieschaar laten kommen. Je gezondheid.
Stam. Dank je - Brand, we zijn samen vergrijsd