53
— en na tien jaar ’n nieuwe catastrophe — M’n zoons gunnen me geen fatsoenlijken naam — de een breekt me carrière — de ander knauwt m’n ouwen dag met z’n schande, z’n ouwe-wijven gewauwel, z’n lafhartigheid .. .
Martha . . . Lafhartigheid ? .. .
Stam (zich opwindend)... Ik heb gevochten, m’n leven tienmaal gewaagd — hij is te beroerd, te wèek om ’n suikerraffinaderij te beschermen tegen ’n handvol slampampers — Dat speelt op ’n bas . . .
Martha. .. ’n Cèl — paatje.
Stam. Bas! Cel! Allemaal larie! . .. (zacht tromgeroffel) . .. Hoor — ’t pleton van vanmorgen wordt afgelost. De boel is zoo rustig geworden als op Zondag. — En voor z’n hersenschimmen, z’n verwijfdheden draait-ie voor de krijgsraad . ..
Martha . . . Papa ! . .
Stam... En als ze ’t zoover niet laten komen — ’t is nou geen tijd om minderen te toonen wat 'n miserabele supérieuren ’r zijn — dan zenden ze ’m z’n ontslag thuis. En dan? Heb jij lust te wachten? Zet de bruiloft uit je hoofd — arme bliksem ...
Martha (lachend). Gut, paatje — ik neem ’t zoo sérieus niet op. Mari wind je zóo om je pink.