brief lieg je altijd — overdrijf je, verzacht je. Wat je ’s nachts schrijft, verscheur je ’s morgens/ ’n Stemming wordt zoo hard zwart op wit. En ’k heb zoo vervloekt in stemmingen geleefd —-dag in, dag uit — Frans, als ’t nog lang duurtr maak ’k me van kant.. .
Frans. Hoe kom je zoo verduiveld overspannen, jongen? Je ben onrustig — en —
Mari. — En op. Formeel op. In geen maanden ben ’k vroeger dan drie, vier uur naar bed geweest — van nacht nog — toch de dienst — ’k ben hier officier van wapening — en ’t tobben over de dingen ...
Frans. . . . Over ? . ..
Mari. Over vraagt-ie!... Wie heeft ’t eerst m’n oogen opengescheurd? Jij, goeie satan! (Frans haalt de schouders op) Wie heeft me ’t eerst nakend en plat ’t militairisme laten zién? Nou? — Op m’n woord, Frans-lief, je apothekersuniform staat je voortreffiijk! — ’t Lakeienpak flatteert je Hesselfeld .. .
Frans (glimlachend). Bravo!
Mari. Weetje nog, toen ’k ’n half jaar gelejen bij jou was — hoe we lieele nachten hebben geredeneerd? Teruggekeerd was ’t al mis. Op