20
Mari. Ga u heen, mama?
Mevrouw Stam (schuw). Ja, je papa — je papa die — Ga je mee na de huiskamer, Martha ... (af).
Martha. Ja, maatje. Die twee hebben mekaar ... Mari, je eene snorpunt hangt neer. Je vrind ziet ’r veel gesoigneerder uit. ’k Zal is ’n Schnurr-bartbinder voor je koopen ... (af).
Mari. Bonjour, Fons.
Alphons (bij het raam). Bonjour!
Mari (lachend). Ik bedoel bonjour.
Alphons. O — mot ’k weg ? — Dag schoenpik!
Mari. Wil je je mond houen! Ingerukt, marsch!
ZEVENDE TOONEEL.
Mari. Frans.
Frans, (een sigaar aannemend). Ziet ’r goed uit. Merci, (steekt op). Mari, op de man af gevraagd, wat scheelt jou? — Ja, ’r scheelt je wat.
Mari (de papieren bijeenzoekend) — Wacht even — de drek — de zwijnderij — de dolle-mans-pamfletten oprapen...
Frans. De drek ? ...