10
DERDE TOONEEL.
Mari. De Schoenmaker.
Mari. (zit even down, wandelt nerveus op en neer, trekt driftig de andere jalouzie op, schuift het raam omhoog. Aan de overzij van het smal, benauwd gangetje wordt het raam van den schoenmaker, die ijvrig arbeidt, geheel zichtbaar — hij knikt) ...Alweer an ’t werk, Willem?
De Schoenmaker. Alweer? ’k Heb nog geen bed gezien... De boel most af, meneer.
Mari. En gister-nacht . . .
De Schoenmaker. Ja. Ja. Maar strakkies ga ’k ’n paar uurtjes legge (dof-glimlachend) U ben anders ook niet vroeg na bed geweest.
Mari (glimlachend). Ja, ’s nachts zien we mekaars schaduw, wat?
De Schoenmaker (werkend) As ik zoo klop en met de machien bezig ben, dan zit ik te prakkizeere, wat je zoo laat wel doet. Je lamp zie ’k en je hoofd zie ’k. - Half vier ging je licht uit. ...
Mari (vroolijk) ... Vijf minuten d’r over. ’t Is verdomd-leuk an jou gezelschap te hebben — enkel met ’t gangetje ’r tusschen. — Ben je nou niet kapot van moeheid?
De Schoenmaker. Kapot ? (ontkent) Me rug die doet