74 SABBATH.
Maupie: „laat ze d’r voor mijn part schalappe voor koope!... Versteur je Sjabbes niet...” „Dat ken ook alleen maar ’n scheintje as Zelik gebeure,” na-mopperde tante Serre: „stuk schlemiel... Had je vader oleve schonoe nooit gebeurd... Bij alles wad-ie doet is geen mazzel en geen brooge...”
„Wat doè ’k met je naklatsch!” — viel Zelik geprikkeld uit, maar Bekkie oog-knip-perde, suste tot stilte, wat in ’m een vloedgolf vertrouwelijkheid gaf.
Tante Serre wou niet meer eten, kromde vermoeid in den leunstoel, rimpelgezicht op borstgeul verzakt. De andren pikten met vinnige vorken aardaplen glimmend in vet-saus. Maupie hield van kruim, maakte een sopje van aarpelwit en bruine saus, als ’n modderig drabben van slijk in ’t tuintje van bord. Vleesch dat eerst in de soep was geweest smaakte voortrefflijk, nu het zoo lang zachies gesputterd in soepvet met laurierbladen, nagelgruis, rommelkruid en een