Uit een brief van najaar 1870.
Lieve Ouders!
Gy verlangt naar bericht; ik reeds geruimen tyd om het te geven, want ik had er behoefte aan en toch, zoo gaat het soms, bleef de zaak slepen. Ik was ook weer zoo onuitsprekelyk moe. Wy hebben weer een moei-lyken tyd doorgebracht. Sinds 6 weken zit ik in huis — eerst vreeselyk hoestende, daarna, toen doctor dat een weinig wou stuiten aan beklemde ademhaling, hygen en benauwdheid, die 's avonds zelfs wat zuchtige beenen bracht. Benauwdheden zyn angstig. Gelukkig zyn ze nu verdwenen, sinds de afscheiding van slym weer ongehinderd haar gang gaat. Maar o! de krachten! die lust om van den morgen tot den avond te hangen, te leunen en te liggen. Maar ook dit komt by en ik doe niet meer zuchtende myn werk, ja heb zelfs wat extra werk gedaan voor Gids en Funke. Ik heb een kapitalen dokter, een man wien het blykbaar ernst is my te helpen, streng, onveranderlyk in zyn voornemens. Hy heeft my nu aan een ouderwetsch middel, dat vroeger by chronisch luchtpyplyden en hoest een grooten naam had: watervenkel en waarlyk voorloopig heb ik er baat by. Indien eens!... Oppassing heb ik als niet een. God zegene die vrouw, die Hy my gegeven heeft en ver gelde haar al haar trouw. Zy is gelukkig gezond, maar gy hebt er geen denkbeeld van, wat zy op een dag doet voor het huishouden, keuken, wasch, linnengoed, kinderenkleeren en toch staat zy klaar voor duizend diensten aan my. H Is my
99