maal zoo veel jaren, is't de wijze Agur niet die dit zegt?, is een leeftyd die de mensch maar zelden bereikt — vele sterven als zij pas twee maal twintig tellen
— niet weinigen zyn er die niet eens een twintigsten winter beleven. En hoe zal H nu gaan? ik bedoel met den tyd: zal hy sneller vliegen naarmate ik ouder word of langzamer? Als ik de laatste vijf, zes jaren tot maatstaf mag nemen (ons vertrek van Warns; Balk; Sloten; Sneek —; Amsterdam) dan zal de tyd van mijn verblijf hier, achter mij liggen vóór ik het nog vermoed. Aanst. Februarij zal H reeds vier jaar zijn dat ik naar Sneek ging, en dus H ouderlijk huis voor goed verliet
— nog drie jaar (als alles goed gaat) waarin ik alleen de vacanties F huis zal doorbrengen en dan — ja, waarheen dan? en wat dan? — alles nog in H duister en in een onzekere, nevelachtige toekomst liggende — maar H is toch een toekomst en als zoodanig iets waarnaar de mensch met meer of minder sterk verlangen pleegt uit te zien. Ja dit is zonderling: of oude menschen H ook zoo hebben weet ik niet, maar ik heb tot nu toe alle toestanden en alle gebeurtenissen in mijn leven beschouwd — niet als wezenlyk — niet als doel, — maar als voorbereidingen voor, en over gangen tot een zeker doel dat vóór mij ligt en dat mij ook nog zoo weinig bekend is. Ik verbeeld my wel eens, dat dat streven en uitzien naar en hopen op een toekomst — waarin dan eindelijk het ware leven en wezenlijk geluk komen zal, het geheele leven door duren zal en eerst vervuld zal worden na den dood. —
Daar zijn er al weer tien a twaalf weken om sedert
83