Geen reeks van geslachten plaveiden zijn pad,
Hij steunde op ’t geloof van geen kerk,
’t Was zélf zich verworven, al wat hij bezat,
Hij, vader en zoon van zijn werk.
Beminnelijk niet, en toch vurig bemind,
Stug dikwijls, maar ’t stugst in zijn buiging; Verbitterend vaak, toch vergevensgezind Waar ’t niet gold zijn heil’ge overtuiging.
Een ijskorst, verbergend ’t weldadigste vuur; Verdraagzaam, toch ’t hoofd van zeloten;
Der Kroon en den Volke een onwrikbare muur, Een hoekige, magere, steile figuur.
Een man, als uit ijzer gegoten.
Deze bekende woorden, typerende de grote staatsman Johan Rudolf Thorbecke, werden ontleend aan de cantate, door H. J. Schimmel gedicht en op muziek vanNicolaï getoonzet, toen in 1876 het standbeeld van Thorbecke in de hoofdstad van ’t land werd onthuld.
Schimmels woorden geven inderdaad het beeld van een man, die het nageslacht vooral voorkomt ‘als uit ijzer gegoten’. De Gentse studenten kwam professor Thorbecke reeds voor als een ‘stijf Hollandsch heertje’, een stugge, gesloten, uiterst nauwkeurige hoogleraar, die de naam had ‘van des ochtends vijf uur af, met het taaist geduld, folianten en quatrijnen den ganschen morgen te bestuderen en te exerpeeren, daar hij zijne lessen des namiddags gaf, in het begin slechts een paar uren.
Hij gunde zich vóór het eten slechts even rust om
57