Nederlandse joden zal men niet meer de nuances verstaan van de - in eerste instantie toch voor niet-joden bestemde - ‘joodse’ boeken van Carolina Lea, op nieuwjaar 18 81 geboren als dochter van Izak de Haan en Betje Rubens.
Hoezeer onder het mom van tot kritisch oordelen bevoegd en geroepen zijn, beunhazen zich in dit stadium reeds durven wagen in dit labyrint bewijst een zekere J. Fontijn, die - mijn biografie over Jacob Israël de Haan ‘recenserend’ - neerschrijft (Het Parool, P.S. 10-2-1968):
‘Zo is het (na lezing van mijn boek) niet duidelijk, wat De Haan, zoon van een Zaandamse gazzen (voorzanger) en opgevoed in het orthodox-Joodse geloof, bewogen heeft reeds jong radicaal te breken met dit geloof. In tegenstelling tot zijn zuster Carolina, de later als Carry van Bruggen bekend geworden schrijfster, heeft Jacob zijn jeugd in de conservatieve en provincialistische misjpoche van Zaandam alleen negatief ervaren.’
Het mocht wat!
Wat en hoe zij schreef kan toch alleen maar worden verklaard uit haar levenslange botsing met het milieu van de ‘gazzen aan de sloot’, zoals wij dat hebben beschreven in onze monografie over Jacob Israël de Haan. Het getekende milieu van een provinciale rebbe, vernederd en gemaltraiteerd, beroddeld en beschimpt door parnassale potentaten van gemeenlijk discutabel allooi. Het laat-negentiende eeuwse klimaat van gedegenereerde joodse gemeenten (‘killes’) als Gorredijk en Zaandam was niet beter.
Tot in haar latere, bespiegelende boeken blijkt Carry van Bruggen daardoor gewond en wie zou haar dat verwijten. In Heden-daagsch Fetischisme neemt zij het op voor de gedeclasseerde rebbe, die haar vader eenmaal was.
96