Carry van Bruggen, 1881-1932> en de joodse problematiek
I
Zeven jaar nadat Izak de Haan (in 1878) ‘was opgegaan voor de laagste rang’ slaagde aan het Amsterdamse Jonas Daniël Meijer-plein ook Daniël van den Bergh voor hetzelfde examen.
Dat hun beider kinderen eenmaal in één essaybundel object zouden zijn van joods literair-historisch onderzoek konden ze destijds niet vermoeden. Wat joods literair-historisch onderzoek zou kunnen betekenen, was hun trouwens hoogstwaarschijnlijk onbekend. Zij waren beiden godsdienstonderwijzers van eenzelfde geestelijk en maatschappelijk niveau; hoezeer ook hun carrières zouden uiteenlopen.
De een was voorbestemd om via Smilde, Gorredijk tenslotte in 1913 te Zaandam als ‘gazzen’ te worden gepensioneerd. De ander zou, ontgoocheld in zijn onderbetaald onderwijzersbestaan, om-steeks 1905 zijn heil in het diamantvak zoeken.
Beider levensloop zou nog meer verschillen aanwijzen en dit geldt zeker ook met betrekking tot de toekomst van hun kroost. Wie zou zonder meer de poëzie van de dichter Jacob Israël de Haan en Herman van den Bergh ‘in judaicis’ onder één noemer durven brengen? Of de gedachtengangen van Herman van den Bergh en die van Carry van Bruggen?
En toch!
II
Problematisch blijft joodse cultuurgeschiedenis voor buitenstaanders. Hoe lang nog en zelfs binnen de gedesintegreerde groep der
95