cetten mogelijk was, ontmoeten we de kinderen Van den Bergh. Zoals rondom de ‘Joodsch Litteraire Club Amsterdam’, die op 25 december 1913 = 26 Kislev 5674 in Parkzicht een soiree hield ‘ter gelegenheid van het ganoekohfeest’. Min of meer ‘behoudende’ joden zochten graag die combinatie van twee data. Dan wisten ze, dat hun kinderen de strijd der Maccabeeën niet verwisselden voor de geboorte van de joodse Christus. Gelijk zovele geassimileerde joden, die het kerstdiner bij Kras voor nette gojiem min of meer onbewoonbaar maakten. ‘Vater, haben die Goijem auch Weih-nachten.’
Die ‘Joodsch Litteraire Club’ dan stelde zich ten doel ‘door het kweeken en verspreiden van Joodsche kennis onder hare leden, liefde tot het Jodendom op te wekken en te bevorderen.
Zij tracht dit doel te bereiken door:
a. de behandeling van onderwerpen betreffende het Jodendom en andere, voor zoover enz.
b. het vormen van een bibliotheek
c. het openstellen van een leestafel
d. het plaatsen van een vragenbus
e. het bevorderen van het gezellig samenzijn der leden
f. alle nuttige en gepaste middelen, die aan het door haar gestelde doel bevorderlijk zijn.
Leden kunnen zijn dames en heeren (Israëlieten), die den leeftijd van 18 jaren hebben bereikt, van welke denkrichting hij of zij ook moge wezen.’
Het programma van eind 1913 weerspiegelt al deze schone doeleinden. Nadat door den Heer Herman van den Bergh en Mejuffrouw Marianne van den Bergh uit de 3e suite G dur Op. 34 van F. Ries (voor viool en piano) was gespeeld - en nog andere muziek ten gehore was gebracht - kwamen twee toneelstukken over het voetlicht.
65