stemming tegenover de Duitse jood zich het sterkst manifesteerde, o.m. omdat deze zich bediende van een taal, die gehaat was (pag. 259), behoeft men inderdaad niet alleen aan de stemming van niet-joden te denken. Ook de Nederlandse joden hebben zich tegenover de vluchtelingen voor Hitler van hun slechtste zijde laten zien. En daartoe hadden zij - minder dan wie ook - het recht.
II
Drie maal na hun emancipatie in 1796 werd het geïsoleerde Nederlandse jodendom bijna wakker geschud. Na de Russische pogroms der jaren tachtig, na die van Kisjenew aan het begin van onze eeuw en na het optreden van Adolf Hitler. Bijna! Want het joodse isolement bleek in dit land te sterk - te zelfverzekerd het gegroeide bewustzijn, dat een Nederlandse jood anders was dan de jood. Anders bovenal dan de Duitse rasgenoot, die de Nederlandse Israëlieten irriteerde door alle specifieke componenten, die blijkbaar prevaleerden boven joodse saamhorigheid.
Wat stelde dat laatste trouwens voor? Een uitermate gering procent (3) der Nederlandse jodenheid was zionist en dus galoet-bewust (hoezeer dit ook in overwegende mate theoretisch werd gecultiveerd en geformuleerd). De overgrote meerderheid bestond uit indifferenten, waarvan de late resten zich achteraf wel eens verbeelden, dat ze omstreeks 1930 al trots moeten zijn geweest op Mosje Dayan.
Hiertoe behoorde in grote geledingen ook de orthodoxie, die -- volstrekt steriel - vasthield aan een oude cultus, die met een joodse toekomst nog minder had te maken dan met een eigen verleden, dat met Heiligerlee dieper verbonden scheen dan met Je-roesjalajim. Gesteund - deze orthodoxie - door officiële kerkgenootschappen, die zichzelf en het jodendom hadden overleefd in instituten en reglementen die de tijden (zoals dat heet) tartten.