HOGE HOEDEN / LAGE STANDAARDEN
kerkgenootschap. Waarin men al spoedig rabbijnen behoefde, mannetjes met toga en bef op een kansel, zoals dominees. Nederland heeft in de jaren dertig zelfs een Opperrabbijn gekend, die aan paarse ambts-kledij dacht en misschien wel droomde van een Israëlietische bisschopsstaf.
Aanvankelijk wist men zich hier geen raad met de zich snel wijzigende verhoudingen. Tot 1862 bleef in deze lage landen een wankel evenwicht bewaard tussen een zich snel saeculariserend jodendom en een maatschappij, die meer en meer de mens ging opeisen. Jood in de synagoge, mens in de wereld, werd ook hier het adagium van een burgerlijke bovenlaag die Thorbecke en Thora in een of andere synthese probeerde samen te brengen. En die daarvoor begrip opeiste van een leiding, die duidelijke blijken moest geven niet afkerig te zijn van ‘geven en nemen’. Als men de top maar in handen kon houden; van de massa der proletaren trok men zich toen en later niets aan.
Een eigenaardige samenloop van omstandigheden leidde ertoe, dat in 1862 de teugels van het Nederlandse jodendom in handen kwamen van de in 1837 te Krakau geboren J. H. Dünner, een geleerde, starre en toch wel principiële man, die jammer genoeg gespeend was en bleef van ieder inzicht in de juist na 1860 snel veranderende sociale en geesté-lijke structuur van dit land en bovenal van de hoofdstad, waar hij sinds 1874 tevens als Opperrabbijn werkzaam was.
Door zijn daar straks overal in den lande als Opperrabbijnen optredende leerlingen op de handen gedragen, werd Dünner (die het Seminarium grondig reorganiseerde) de leider bij uitstek, die (zo zagen en zien het velen nog) het Nederlandse jodendom in de vorige eeuw bovenal had behoed voor de ‘reform’, de verzamelnaam der Dünne-rianen voor alle joods-vrijzinnige stromingen, die (zoals zij vaag plachten te formuleren) niet stonden op de basis van Thora en Traditie. Dat van de tienduizenden Nederlandse joden er omstreeks 1900 nog slechts luttele honderdtallen!! op dit laatste standpunt heetten te staan en dat van de overgrote rest reeds lang een aanzienlijk deel het zinkende schip had verlaten - niemand van de leidende figuren, die zich daarover werkelijk het hoofd brak. ‘Dünner had het Nederlandse jodendom gered’, bleef de slogan en wie daaraan tornde werd genadeloos weggewerkt. Pardon wurde nicht gegeben. Voorbeelden liggen voor het grijpen. ‘De grote meester’, zoals zijn leerlingen hem noemden, bleef na zijn
24