DEGENERERENDE GEMEENSCHAP
gebleven. Het nationaal réveil waarvan Van Praag spreekt, was tot hen ook na 1933 niet doorgedrongen. Zij leefden onberoerd en domweg gelukkig hun bestaan, dat met de grote cultuur van weleer nauwelijks nog iets gemeen had.
Dit laatste gold, maar dan wel anders genuanceerd, ook voor de joodse proletariërs van Amsterdam, die reeds tussen 1890 en 1910 de toen al versteende joodse gemeenschap principieel en zeer bewust hadden verlaten na de felle strijd in de diamantindustrie, die had geleid tot het oprichten van de A.N.D.B. onder Henri Polak. Een revolutie, voorbereid door de moeilijke levensomstandigheden, waarin duizenden joden leefden en die wel contrasteerden met de welstand der leidende kringen van het Kerkgenootschap! Binnen en buiten 'het vak’ heerste bittere armoede. En hoewel de geestelijkheid in de strijd tussen bezitter en bezitloze als zodanig geen eigen standpunt formuleerde, beschouwden de joodse proletariërs ook de rabbijnen en hun grote voorman Raw Dünner als hun vijanden. Wat begreep die laatste geleerde van de voedingsbodem, die het socialisme kon zijn voor nieuwe levensidealen; wat voelde hij aan van de aantrekkingskracht die Marx uitoefende op de duizenden, die bij Mozes niet veel meer konden vinden.
In een predikatie, gehouden in 1902, sprak de Opperrabbijn over de klachten, die gemeenteleden tegenover hem uitten. 'De geestelijkheid (meende een dergelijke bezoeker) kon door woord en geschrift de verdwaalde broeders tot den goeden weg terug brengen. Door woord en geschrift? wierp ik hem tegen; maar de taal, die de misleiden verstaan, kan het jodendom niet spreken. Het is niet in staat en kan zich niet verwaardigen, zóó laag te dalen, dat het de taal der volksmenners in den mond voert. Slechts de betoogtrant van dezen kunnen de opge-hitsten en opgezweepten begrijpen. Hun vorming, hun omgang, de kring van gedachten, waarin zij leven, maakt hen ongeschikt, een logi-schen gedachtengang te volgen.’ Hij, ‘die het waagde, den veroveringstocht van de omwentelingsmannen door de geestelijke wapens van het jodendom te willen stuiten, zou dan niet alleen zijn pogingen verijdeld zien, maar ook de meest kwetsende aanranding van zijn persoon zich moeten laten welgevallen, en wat veel erger is, de godslasterlijke beschimping van het jodendom.’ 'Het jodendom echter, dat reeds tweeduizend jaren vooraf in de periode, waarin de Griekse wijsheid bloeide, telkens den minachtenden roep vernam, dat het verouderd, versleten
21