DEGENERERENDE GEMEENSCHAP
zielen woont nu nog een kwart van het aantal joden van 1849. ‘Enerzijds een sterke concentratie in een groep van betrekkelijk weinige gemeenten; anderzijds een versnippering over vele honderden gemeenten’.
Urbanisatie dus over de gehele linie met alle kenmerken van dien als geboortebeperking, lage sterftecijfers, verzwakking van het familieleven, toenemende onkerkelijkheid, een groeiend aantal echtscheidingen en een toenemend aantal gemengde huwelijken.
Vooral dat laatste, door de assimilanten toegejuicht als het middel tot de totale emancipatie en door de orthodoxie en de zionisten verwoed bestreden. De orthodoxie benaderde het vraagstuk van de religieuze kant, hoezeer de rabbijnen het nationale element (dat zij veelal loochenden! ) wel voelden. De Haagse Opperrabbijn I. Maarsen formuleerde het in 1928 aldus:
Het verbod van het huwen van Jood met niet-Jood behoort tot het ritueele deel van den godsdienst. Het is een bepaling, die uit den aard der zaak alleen gelden kan voor hen, die van Joodsche afkomst zijn, om de vermenging en het opgaan van het Joodsche volk onder de volkeren te voorkomen. Dat sluit den meest vriendschappelijken omgang met de andersdenkende omgeving volstrekt niet uit! Het Noachi-dische wettencomplex is het soliede fundament, waarop de waardee-ring voor en de omgang met de buitenwereld berust.
Zoo vaak hoort men de redeneering van hen, die op het punt staan gemengd te huwen: ‘maar is hij of zij dan niet ook een mensch?’ Een vraag, die dan de inleiding vormt van een omstandige karakterschets van den betrokken persoon, waarin vaak met hartstocht over zijn moraliteit, menschlievendheid enz. wordt gesproken. Zeker, niemand zou het willen ontkennen, niemand zou alle opgesomde karaktereigenschappen in twijfel willen trekken, maar . . . het Jodendom dreigt een gezin te verliezen, dat zal opgaan in de groote menigte. Hier wordt de band met het verleden geloochend en zal het Abrahamitische getuigenis: ‘opdat hij zijn zonen en zijn huis na hem gebiede en zij in acht nemen den weg des E.’ niet meer in vervulling gaan.’
De zionisten (die in de Zionistenbond al heel vroeg met dit netelige vraagstuk worstelden) zagen het nur-national. F. Bernstein (zelf gemengd gehuwd, als zovele prominente zionisten) voelt het wel zuiver aan als hij in zijn boek Over Joodse Problematiek, 1935, dialectisch analyseert:
15