ZIJ LIETEN HUN SPOREN ACHTER
onrecht en leed, aldus het mindere volk aangedaan en de aanmoediging daarmede verschaft aan hun onderdrukkers, zijn nog steeds daar om verteld te worden.
Samuel SarphatiSarphati—de klemtoon valt op de laatste lettergreep—is een Hebreeuws woord, dat ‘Fransman’ betekent. Als we nu weten, dat de familie, die zo heette, een Portugees-Joodse was, eigenlijk uit Spanje afkomstig, dan is in elk geval met dat ene woord het zwervende volk binnen onze gezichtskring gekomen. En met het zwervende volk de stad, waar de voorouders van Samuel Sarphati eens kwamen aangespoeld en waaraan zijn naam voor alle tijden verbonden zal blijven. In de Sarphatistraat, in het Sarphatipark, in heel die buurt, die op zijn roepstem kon ontstaan en waar boven uit tot het voorjaar van 1929 het Paleis voor Volksvlijt hoog oprees. Op 50 november van het jaar 1961 vermeldden de Amsterdamse dagbladen, dat bij de opruimingswerkzaamheden op het terrein aan het Frederiksplein, waar eerlang het gebouw van de Nederlandse Bank zal verrijzen, een historische vondst werd gedaan. In de kop van één van de meer dan een eeuw oude funderingspalen van het vroegere gebouw, die in verband met heiwerk moest verdwijnen, werd een loden koker gevonden. Daarin bevond zich de oorkonde met de handtekeningen van vorstelijke personen en andere autoriteiten, die op 7 september 1858 ter plaatse aanwezig waren bij het slaan van de eerste paal...
Toen was Samuel Sarphati nog vervuld van al zijn projecten en moet hij zich hebben gevoeld als de visionaire wekker van het slapende Amsterdam. Want Marx mocht dan in zijn beschouwingen alleen de negatieve zijde der Amsterdamse geldjoden hebben belicht, er vonkte door al dat papier en metaal van de Joodse bankiers toch ook een maatschappelijk element, dat dienstbaar werd gemaakt aan de opbloei van Amsterdam, dat omstreeks de helft van de eeuw was afgezakt tot de rang van een geborneerde provinciestad, ‘waar de pantoffelparade langs de Keizersgracht tot de dagelijkse geneugten behoorde...’ Thorbecke heeft eens (in 1852) gezegd: ‘Als Amsterdam het hart van Nederland moet heten, dan klopt dat hart vrij flauw.’
In staatkundig opzicht was Nederland in de jaren vijftig en lang daarna nog niet tot rijping gekomen. Het liberalisme scheen—na zijn
140