Op 14 januari 1798 werd aan dezelfde Joden Heerengracht, waar Benjamin Cohen woonde, aan diezelfde kant maar dan iets verder (tussen het tegenwoordige Jonas Daniël Meijerplein en de Amstel) een Joodse jongen geboren, die in zijn levensgang het probleem van dit boek centraal zou stellen. Want de in 1822 gedoopte Sefardische dichter Isaac da Costa vertegenwoordigt een unieke synthese tussen Israël en Nederland. Niet ten onrechte draagt zijn graf in de Nieuwe Kerk te Amsterdam het opschrift, dat de dichter zelf eenmaal met volle overtuiging zong:
0 Nederland, Gij zult eens weer
Het Israël van het Westen worden.
Hij was de zoon van Daniël Haim da Costa, een afstammeling in rechte lijn van Joseph da Costa, een der jongere broeders van de beroemde ketter Uriël. Joseph was evenzeer een vooraanstaand man in de Amsterdamse Gemeente geweest en had behoord tot het college van Parnassijns, waaraan Menasseh in 1650 zijn Esperan^a de Israël had opgedragen. In de loop van de achttiende eeuw was het verval ook van deze familie begonnen, doch met Daniël schijnen betere tijden te zijn aangebroken. Deze energieke Da Costa huwde de rijke Rebecca Ri-cardo, die behoorde tot dezelfde familie waaruit de beroemde Engelse econoom David Ricardo was voortgekomen. Er bestonden tussen de takken der ‘misjpacha’ nog zeer reële contacten en de econoom bezocht zijn verwanten te Amsterdam.
Isaac kreeg een zorgvuldige opvoeding en studeerde, na de Latijnse school te hebben doorlopen, aan het Athenaeum. Later zou hij in Leiden promoveren in de rechten en de letteren. Zijn toekomst scheen
104