ZIJ LIETEN HUN SPOREN ACHTER
Nog een tweede maal schijnt Benjamin gastheer van de Prins te zijn geweest. Dat was naar aanleiding van een overval, beraamd op Soest-dijk, waar Willem V toen logeerde. De Stadhouder ontvluchtte langs een achterweg naar Amersfoort en dook onder in het huis van zijn Joodse vrienden. Ter herinnering aan deze gastvrijheid liet de Stadhouder voor Benjamin Cohen een levengroot portret schilderen, dat deze later aan Amersfoort schonk, tot versiering van de Raadzaal. Aan de Synagoge schonk Prinses Wilhelmina een wit zijden ‘parochet’ (voorhangsel voor de Heilige Arke), dat volgens overlevering afkomstig zou zijn van haar eigen bruidskleed. Veel later zal Benjamins kleinzoon, Jonas Daniël Meijer, deze geschiedenis in het openbaar verhalen. Het is dan maart 1820 en wij bevinden ons in de rechtbank te Haarlem. De stadhouderlijke familie heeft haar ballingschap reeds lang achter zich. De Franse Tijd is historie geworden. Stadhouder Willem V leeft niet meer, zijn zoon is reeds jaren lang Koning der Nederlanden. Dan plotseling wordt de historie teruggezet en Lode-wijk Napoleon, de ‘lamme Koning’, doet een poging tot rechtsherstel, maar speciaal met de bedoeling zijn rechten te doen gelden op het Paviljoen te Haarlem waar hij tijdens zijn heerschappij over het Koninkrijk Holland (1806-10) zo dikwijls vertoefde. De Bonaparte heeft als advocaat uitgekozen een Jood, Jonas Daniël Meijer, met wie hij in het begin der negentiende eeuw uitstekende betrekkingen onderhield.
Als de gevierde advocaat zijn pleidooi tegen de Nederlandse Staat begint, gevoelt hij zich wat onbehagelijk. Wij leven in 1820 in de eerste fase van de Emancipatie der Joden. Zal deze kleinzoon van de Balboos van de Prins er toe meewerken, dat de woning van de Prinses (Wilhelmina was nog in leven en bewoonde het Paviljoen) zou worden toegewezen aan een vorst, die was opgetreden tijdens de ballingschap der Oranjes in een tijd van vernedering voor de Nederlanden! Inderdaad heeft Jonas Daniël Meijer de belangen van zijn Franse cliënt behartigd, maar hij vergeet niet zijn beschouwingen aldus te beginnen:
Gaarne brengen wij nog hulde toe aan Jen heldenmoed der grootmoedige Vorstin, die thans het gebouw bewoont, waarover wij UI. op heden te onderhouden hebben, en die nu door geheel Nederland ongestoord en onverdeeld wordt geëerbiedigd, toen zij geene moeiten, geene onaangenaamheden, geene gevaren ontziende, manhaftig en stout, doch tevens met diep doorzigt besloot, des noods met eigene zelfopoffering, aan deze beroerten een einde te maken. Ik herinnere mij nog uit mijne kindsche jaren, hoe zij het nederig huis van mijnen Grootvader, toen de wijkplaats van het Doorluchtig en Erfstadhouderlijk geslacht verliet, om naar den zetel der hooge regering terug te keeren.
Toen zijn kleinzoon te Haarlem pleitte, was grootvader Benjamin
102