type mens te scheppen, rijker, gedifferentieerder, want nerveuzer? Analyseerde hij niet zeer origineel de betekenis der nervositeit als creatieve factor? En Rens’ levensgang deed in deze sector niet onder voor beide genoemden. Maar wat begon je daarmee tussen Wester- en Zuidertoren?
Artistiek Amsterdam bekeek zijn buitenmodels type als dat van een sjlemiel aan wie gedemonstreerd kon worden hoe het afliep met iemand die consequent achter eigen naïeve idealen bleef aanlopen. Hij hoorde bij ‘de’ club als de spreekwoordelijke zonderling die zorgde voor vermaak; een onbezoldigde clown voor wie men van tijd tot tijd een gek feest organiseerde, waar hij op de hak werd genomen met zijn kosmische theorieën en zijn astrale dwaasheden.
In zijn brieven kan hij soms uitvallen tegen voormalige partijgenoten, die hem uitlachten nadat ze hun socialistische idealen hadden omgezet in sociale zekerheden. ‘Het zijn zulke karakterloze arrivisten kledders ’, schrijft hij eenmaal aan Ben van Eysselstein.10
In het algemeen echter reageerde hij — aldus d’Oliveira - ‘hij weet ’t zelf niet — buitengewoon delicaat op spot en hoon, miskenning, hostile geesten ....’u Maar voegt hij er aan toe: ‘tegenwerking (zelfs onbewuste) maakt hem haastig, stoort zijn gedachtengang, doet hem hanig-actief zijne denkbeelden opeendringen, zoodat men den samenhang niet meer bevroedt.’12
‘Als artiest heeft Rensburg natuurlijk “la vie de bohème” geleefd. In de Van Woustraat te Amsterdam sliep hij op een steenkolenhok onder een voddedeken; er was tenauwernood licht. Geen eigen kamer; at en dronk op de kamer van een vriend. Maar in die misère de grootste pret .... ha-ha-hi-he-ha .... c’est la vie de bohème .... de ellende dient dikwijls nog tot vermaak. Maar menige hond, dat mag je noteeren, hoor, is niet zoo beestachtig behandeld als ik. Daargelaten natuurlijk de alleraardigste steun, die ik dikwijls gehad heb van vrienden .... Maar dat is niet de steun van het volk ,...’13 Onder die voddedeken bleef hij dromen van de ‘erkenning’, die hij tastbaar nabij waande als weer eens het eind van een decennium de discutabele aandacht vestigde op zijn denkbeelden. In Parijs14 en in alle andere hoofdsteden van Europa zouden zijn publikaties eindeüjk verschijnen. Het oude wereldbeeld zou instorten en hij — Jacques Karei Rensburg — voorspelde als het moest het uur en de minuut. Het eeuwige kind!
‘Het is al weer twee jaar geleden’, zo vertelt Evert Straat in De Groene Amsterdammer van 30 maart 1940, ‘dat ik hem op zijn mooist zag. Ik kon vanwege de plek waar hij stond, mijn oogen niet gelooven, maar het was Rensburg, onmiskenbaar — Rensburg in bijkans geconcentreerden vorm, zonder corona en misschien daar-
13