J.K. Rensburg 1870-1943 - een Joodse graalzoeker

Titel
J.K. Rensburg 1870-1943 - een Joodse graalzoeker

Jaar
1981

Overig
De Engelbewaarder

Pagina's
148



vernieuwing der poëtische visie, met de modernste astronomische hulpmiddelen het gebied van planeten en sterren voor de dichtkunst wilde exploreeren. Iets, wat natuurlijk de contemporaine litterato-renbent stof tot uitbundige vrolijkheid gaf. En toch was dit in wezen precies hetzelfde als de zucht, om naar versche indrukken en nieuwe litteraire onderwerpen alle continenten der aarde af te speuren. De litteraire heeren mochten lachen, maar Rensburg was in zijn grootschen, doch embryonaal gebleven aanleg (een aanleg, waarin de meesten hunner zijn minderen waren), het symbool van de onvervuldheid zijner in ’t naturalisme vastgeloopen tijd, in welk grotesk spiegelbeeld zij hun eigen beeltenissen niet herkenden.

Hij bezat een onvolgroeide genialiteit; onontwikkeld bleef bij hem het elk waarachtig dichter min of meer eigen mystisch orgaan (zijn wezen was meer occult, dan mystiek), dat, waardoor een Luyken en Novalis vervuldheid en vrede in de diepte van ’t eigen gemoed vonden. Groote intelligentie beeft dikwijls iets pathologisch. Dat is ook het geval bij Rensburg. Hem ontbreekt die dosis gezond verstand, waardoor het normale intellect zich in deze wereld terecht weet te vinden. Hij ontbeert ook dat maat- en evenredigheidsgevoel, dat de groote dichters in staat stelt aan hun intuïties en droomen tegelijkertijd en onnaspeurbaar verweven de illusie der verte en het concrete der nabije werkelijkheid mee te deelen. Daardoor missen zijn groote concepties (Sita, Lohengrin), dat om ’t zoo eens uit te drukken tegelijk aardsche en hemelsche, dat hij erin zocht te verwezenlijken en hebben eenzelfde tekort aan zwaarte als de astrale wereld, waarin hij zich zoo gaarne verdiepte. Een dichter echter, die zeker meer dan de spot of de medelijdenden glimlach verdient van hen, die nooit zoo den waarachtigen drang tot het groote in zich voelden als hij.’*

Van zo’n originele karakteristiek begreep het literaire Amsterdam tussen beide wereldoorlogen niet zoveel. De hoofdstad ontbeerde een artistiek klimaat, dat in Wenen een Peter Altenberg en in Grosz Berlin een Peter Hille recht deed wedervaren. Beide figuren aan de periferie leefden een vie de bohème, dat literaten van een vroegere generatie beschouwden als hèt buitenmaatschappelijke ideaal, waarnaar zij allen streefden.

Welk een monument Das Peter Hille-Buch van Else Lasker-Schüler! Hoe voortreffelijk Das Altenbergbuch van Egon Friedell, dezelfde die eerder in Ecce Poeta een cultuurhistorisch beeld had vastgelegd van zijn Weense held die van zichzelf getuigde: .... ‘ich halte mich für den Typus des normalen Menschen.’9

En zulks met recht. Wilde Egon Friedell in datzelfde boek niet juist aannemelijk maken, dat de moderne tijd op weg was een nieuw 12

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt met OCR (Optical Character Recognition).
Deze techniek levert geen 100% correct resultaat op. Dat betekent dat er onjuiste tekens in de tekst kunnen voorkomen.


Weergave
Afbeelding / Tekst (OCR)

Alle boeken in deze digitale bibliotheek kunt u gratis lezen of downloaden. Met een vrijwillige donatie helpt u ons met het in stand houden en verder uitbreiden van de bibliotheek. Klik hier als u een bijdrage wilt overmaken.