Smilde, December 1881
Wij ondergeteekenden die bij de redding en behandeling tegenwoordig waren, verklaren met onze handteekening dat dit schrijven geheel waarheid bevat
Smilde December 1881
N. Magnus
J. Hovemans
Zoals bij alles in het leven van Izak de Haan traden ook hier conflicten op. De vader van de drenkeling wendde zich tot de Maatschappij met een aanklacht tegen de gazzen, die ten onrechte de buit in de wacht zou hebben gesleept. Diverse autoriteiten als de burgemeester van Smilde (W. J. Boel-ken) en een enkele Joodse figuur kwamen in het geweer. Uiteindelijk werd een compromis gevonden, volgens hetwelk de redders, een zekere F. Ma-nak en een zekere B. Bos, een som gelds zouden ontvangen; de gouden medaille bleef toegekend aan onze Izak. En voorzover de statuten van de Maatschappij aangeven: volkomen terecht. Het opwekken van de levensgeesten geldt nog steeds als het enige criterium bij het toekennen van het gouden eerbewijs.
Niet altijd werd in de moeilijkheden, waarvan deze gazzen een leven lang het middelpunt zou blijven, een redelijk compromis gevonden, dat ten overmate nog berustte op statutaire verordeningen. Tussen de kille en deze gazzen ontstond op den duur een verwijdering, die het wenselijk maakte, dat Izak de Haan Smilde ging verlaten. De lage salariëring schijnt uiteindelijk de doorslaggevende factor te zijn geweest. En in 1882 zou de godsdienstonderwijzer zijn Drents arbeidsterrein verwisselen voor het Friese Gorre-dijk. Voordat het zover was, werden aan Izak de Haan en Betje de Haan-Rubens kort na elkander twee kinderen geboren, die van zich zouden doen spreken. Op 1 januari van het jaar 1881 zag Carolina Lea het levenslicht; op 31 december van hetzelfde jaar volgde een jongen, die de namen zou dragen van Jacob Israël.
Er bestond voor de rebbe-functie in de Friese veenstreek blijkbaar een niet al te groot enthousiasme. Ook Gorredijk behoorde tot de oude killes, die op hun retour waren. Reeds in september 1879 had De Haan naar hier gesolliciteerd, toen zelfs een herhaalde oproep van het Kerkbestuur nauwelijks tot enig resultaat had geleid. Maar te elfder ure had ook hij bedankt en zo vermelden de notulenboeken op 24 november van dat jaar 1879:
21