60
deling van de kille. Dij trekt van de tsdoke. Een bekende term was TSDOKE BESEISER = TSEDAKA BESETER = liefdadigheid in het geheim.
Niet zelden spotte men over zo'n bescheiden "filantroop", die maar al te graag als zodanig bekend wilde worden. Een rijmpje uit mijn jeugd op een "weldoener" die ik me heel goed herinner:
Tsdoke beseiser/van wèl?
Dij schelt wèl/mit zien bèl.
In Amsterdam sprak men van tsdoke beseiser met rinkelbellen!
VOLKSTYPEN/Binnen het raam van de volkstaal wijs ik op een enkel karakteristiek joods volkstype, dat mij terzake relevant lijkt. Ik kies
hiervoor Hartog Nieweg uit Delfzijl, zie Bottema 101, 102. Men noemde hem Jeude Hartog. "Hij was een straattype, te vies om aan te pakken " "De ouders gebruikten hem als boeman bij de opvoeding van
hun kinderen. Als een kind ondeugend was, dan werd het bang gemaakt met: Pas op anders stopt Hartog die in de zak." Een actualisering van BOESJEUDE in de sector van kinderschrik. Bottema:
Hartog mit zien kaalverhakken wol bie Mietje op bèrre stappen Mietje zee dat kin nait goan most moar weer noar hoes tou goan.
VROAGN/TL 1147. Als voorbeeld kiest Ter Laan: 't Gaait hom as de Jeudn;
hai vragt noa 't kundege pad.
WANDELN/ TL 1163. Liekst ja net op de Wandelnde Jeude, goa toch zitn; opmerking tegen een al te bewegelik persoon. Komt ook in andere dialecten voor.
WANDERREBBE/Een genre dat nog in de negentiende eeuw door de mediene "wan-derte". Het waren vaak geleerde figuren, non-conformisten, niet zelden ook zonderlingen. Zij hielden "droosjes" in sjoel en vertelden allerlei populaire volksverhalen, waarvan een bezinksel bleef liggen op de bodem van het volksgeheugen. Een goed beeld van hun rijk geschakeerde activiteiten geeft Dorpsrebbe in zijn artikel Rebbe Mou-sje Pinto/Een Wanderrebbe aan de Oostgrens uit de eerste helft der 19e eeuw.
WET/TL 1181. Ain sniedn noa de Jeudse wet = iemand veel te veel geld afnemen. Ik wijs op "veel te veel".
WILLEM/WILHELMINA/ln joodse kring opvallend veel voorkomend, teiiiidden van al die joodse namen. Willem de Beer, Willem Cóhen etc. Evenzeer: Wilhelmina. Minoa Bargeboer mien opoe. Reeds ver voor de komst van Koningin Wilhelmina, naar Willem gevormd. In sjoel werd voorzover ik zelf kon nagaan i.p.v. de vrouwennaam het Hebr.-Jiddisje MALKE/MALKA = koningin gekozen. Dit verschijnsel zou te maken hebben met een in Nederland gangbaar gebruik het zevende kind naar de vorst te noemen. Volgens sommigen: naar de zevende, Koning Willem II (5 stadhouders/ Willem I/Willem II). Een messiaans accent via het heilige getal 7. Vgl. A.A. Fraenkel Lebenskreise/Aus den Erinnerungen eines jüdischen Mathematikers, 1967. Fraenkel was gehuwd met Wilhelmina Prins, de dochter van een vooraanstaande Nederlands-joodse familie.