in deze jaren werd gestabiliseerd en dat in dit stadium nog moest vechten om de rechten van de oude Taal, het Hebreeuws. Latente spanningen op dit punt ontlaadden zich (in 1913) bij de vestiging van het Technicum te Haifa, waarvan de bouw in 1912 was begonnen. Strijd èn overwinning op dit essentiële cultuurgebied stimuleerden tot de uiterste nationale concentratie. Er groeide optimisme en vertrouwen; men voelde, tastbaar bijna, dat men ging slagen. Van jaar tot jaar stegen bovendien — mede als gevolg van het vervallen der wettelijke beperkingen — de Joodse immigratiecijfers, die voor het eerste halfjaar van 1914 een record van 6000 bereikten. Maar toen dit halfjaar voorbij was, brak de oorlog uit. Ook in het Midden-Oosten, waar Turkije ging vechten aan de zijde der Centralen.
Voor de Jisjoew — de Palestijns-Joodse gemeenschap — betekende dit in eerste instantie, dat het contact met de buitenwereld was verbroken. Maar dat zou op zichzelf stimulerend kunnen werken op de innerlijke consolidatie van een groep, die tussen 1908 en 1914 toch al op weg was zich naar een eigen, zelfstandig patroon te evolueren. Er rezen daarbij echter terstond problemen waarmede men van te voren wel moeilijk rekening had kunnen houden. Zo waren vele Palestijnse Joden nog altijd onderdanen van vreemde mogendheden; zij moesten het land verlaten. Anderen (hun aantal was veel groter!) hadden op het laatste moment het Ottomaanse burgerschap aangenomen, met alle gevolgen van dien, als het wegvallen van de steun, die zij voordien — via consulaten — nog steeds hadden ontvangen; en als die veel noodlottiger consequentie: het moeten dienen in dat vreselijke Turkse leger. Bovendien moesten later de dóórtrekkende troepen - na de nederlagen aan het Suezkanaal toch al in een desolate structuur - in Palestina van al datgene worden voorzien (voedsel en materieel) wat voor de burgerbevolking heette bestemd te zijn. Mèt tenslotte de daaruit voortkomende epidemieën, die een — door honger en ellende toch al uiterst kwetsbare - zionistische bevolking bedreigden met een ondergang, die in wezen ook het doel was van de militaire opperbevelhebber Djemal Pascha. Met Armeniërs en Joden zouden korte metten worden gemaakt. Een dieptepunt bereikte dit alles in 1917, toen de Engelsen reeds voor de poorten stonden van het Heilige Land.
Al eerder was de strijd tussen Centralen en Geallieerden ook naar dit Midden-Oosten verplaatst. Naarmate het bijna ieder duidelijk werd dat het Westfront bevroren was en voorlopig zou blijven, ontstonden over het verdere verloop van de oorlog twee theorieën. Tot degenen die hun aandacht naar het Oosten wilden verplaatsen (de zogenaamde “Oosterlingen”) behoorden Lloyd George en Winston Churchill, welke laatste staatsman terecht van oordeel was, dat eerst dan aan een offensief in het Wes-
92