Van Israelieten tot Israeliers

Titel
Van Israelieten tot Israeliers

Jaar
1965

Overig
Anderhalve eeuw Joodse geschiedenis 1815-1965

Pagina's
187



Met Troelstra ditmaal zijn wij wederom aangeland in het land der vaderen, dat sedert 1918 had opgehouden Turks te zijn. Het regime van de absolute sultan Abdoel Hamid II had in Palestina een periode van wanbeheer en verwaarlozing betekend op schier ieder gebied. Dat Herzl in de jaren tussen 1897 en 1904 politiek geen voet aan de grond kreeg, was van te voren door bijna ieder bevroed. Dat de arbeid der Biluiem èn hun opvolgers door de Turken werd gesaboteerd, sprak vanzelf. En na de dood van de grote leider zou het in ieder geval niet beter worden. Hoevele pogingen werden er - via neutrale mogendheden — wel gedaan om de Porte tot toegevendheid te bewegen inzake enig recht der Joden op hun oude vaderland! Nog onlangs troffen wij in het archief van het ministerie van buitenlandse zaken te ’s-Gravenhage een tot nog toe onbekend ontwerp aan voor een petitie aan Z. M. den Sultan van Turkije (1905/6). Het was de Haagse zionist J. H. Kann (Herzls vriend en medewerker), die toen bemiddelde tussen de Zionistische wereldorganisatie en Buitenlandse Zaken. De bedoeling was deze petitie op de destijds aanstaande tweede Vredesconferentie ter sprake te brengen. Aan de officiële bescheiden zijn enkele nota’s — in manuscript — toegevoegd, waaraan wij het volgende ontlenen:

“Doel van het streven der leiders en aanhangers van het Zionisme is aan de Joden, het eenige volk op aarde dat geen grondgebied dus geen vaderland bezit, dit te verschaffen, opdat met ter tijd de Jood in den vreemde zooals de onderdanen van andere staten, de tusschenkomst en bescherming zal kunnen inroepen en genieten van een Joodsch staatswezen. Zij zien in Palestina het daarvoor door de geschiedenis en het wezen der dingen aangewezen land en wenschen dus de toestemming der Turksche Regeering te verkrijgen voor de vestiging met ter woon... van een onbeperkt aantal joodsche landverhuizers alsmede dat die Regeering aan de joodsche nederzettingen welke in dier voege zullen ontstaan, de mate van zelfbestuur zal toekennen die onmisbaar is voor het welslagen hunner onderneming. En inderdaad zoude de kans tot grooter welstand te geraken voor deze joodsche kolonisten uiterst gering zijn wanneer zij overgeleverd bleven aan de willekeur en de hebzucht der Turksche ambtenaren...”

Het haalde allemaal niet veel uit. Intussen groeide het kolonisatiewerk in Palestina tegen alle verdrukking in. De Zionistische wereldorganisatie had op het 8e congres - ook al in verband met de vredesconferentie, in 1907 te Den Haag bijeengeroepen - eindelijk de practische arbeid in Palestina centraal gesteld en besloten tot oprichting van een Palestinabureau, dat in Jaffa onder leiding van Dr. Artur Ruppin aan de slag zou gaan. Hoezeer zelfs toen nog zuivere “politieke” zionisten daartegen gekant waren, moge blijken uit een uitspraak van Max Nordau, ook anno 1907, luidende:

“Eine Kolonisation ohne sichere Konzession ist ein Phantom, eine Luft-

89

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt met OCR (Optical Character Recognition).
Deze techniek levert geen 100% correct resultaat op. Dat betekent dat er onjuiste tekens in de tekst kunnen voorkomen.


Weergave
Afbeelding / Tekst (OCR)

Alle boeken in deze digitale bibliotheek kunt u gratis lezen of downloaden. Met een vrijwillige donatie helpt u ons met het in stand houden en verder uitbreiden van de bibliotheek. Klik hier als u een bijdrage wilt overmaken.