4. HET JOODSE VRAAGSTUK IN DE TWEEDE HELFT DER 19e EEUW
Het valt ons thans niet moeilijk een overgang te vinden naar “het Joodse vraagstuk”. We zijn er om zo te zeggen niet uit geweest. En de situatie zal zich in dit opzicht niet wijzigen! De positie der Joden in geheel Europa vormt ook tussen 1850 en 1914 één illustratie van de these, dat dit merkwaardige volk, dat sedert eeuwen in ballingschap is, omstreeks 1850 nog zeer werkelijk bestaat. Op dit moment geldt onze vraag waarom en in hoeverre door de buitenwereld het volk der Joden nog steeds als een vreemd element werd aangevoeld. Korter geformuleerd: het gaat ons om het verschijnsel van de Jodenhaat, dat in West-Europa populair bleef onder de term antisemitisme.
Het schijnt dat dit begrip voor het eerst in Duitsland is gebruikt door Wilhelm Marr, die in 1879 zijn Antisemitische Hef te uitgaf. Zou men het eenvoudig willen definiëren, dan kan men zeggen dat wij eronder hebben te verstaan: sentimenten van afkeer tegenover de Joodse groep en het Joodse individu als zodanig. Ons valt dan op dat het element “semitisme” in beperkte zin wordt gebruikt. Wie waren en zijn: Semieten?
In het tiende hoofdstuk van Genesis wordt een opsomming gegeven van de toenmalige volkeren op aarde, waarvan de herkomst wordt teruggevoerd op de zonen van Noach: Sem, Cham en Jafeth. De grondslag van deze driedeling is hoofdzakelijk geografisch. De zonen van Jafeth wonen in het Noorden van de voor-Aziatisch-Egyptische wereld, die van Cham in het zuiden en die van Sem daartussen. Aan het eind van de achttiende eeuw is men begonnen een aantal voor-Aziatische volkeren “Semieten” te noemen, omdat zij voor het grootste gedeelte zouden behoren tot dezelfde groep die in de volkerenlij st van Genesis als zonen van Sem worden beschouwd; hiertoe behoren de Arameeërs in het noorden, de Babyloniërs en Assyriërs in het oosten, de Arabieren in het zuiden, de Hebreeërs (Israëlieten) en de Phoeniciërs in het westen. Het criterium dat hierbij gold was de taal. Deze volkeren werden dus Semieten genoemd, omdat zij een Semitische taal spraken. Aan raskenmerken werd hierbij niet gedacht. Een Semitisch ras heeft dan ook nooit bestaan. In de term antisemitisme wordt echter niet aan “Semieten” in het algemeen gedacht, doch uitsluitend aan Joden. Dit is op zichzelf reeds een eigenaardigheid. Een andere eigenaardigheid is, dat het gevoel van afkeer dat door dit begrip wordt gedekt, zo oud is als het volk der Joden, zo lang dit zich buiten zijn eigen land vertoonde.
40