van Israël toenemen, de positie der Joden zal slechter worden, maar de Joodse harten zullen dichter komen bij onze Vader in de Hemel.”
Hier ligt aldus een verschil tussen Oost en West dat voor het verloop der Joodse historie niet hoog genoeg kan worden aangeslagen. Dat intussen het chassidische gebed om armoede en nederigheid werd verhoord, waardoor -zo vertalen wij het nu maar — de innerlijke Joodse kracht niet verzwakte, dat bleef gelden tot ver voorbij het jaar 1848, dat noch voor Rusland en evenmin voor de Russische Joden een caesuur betekende. De laatste regeringsjaren van Nicolaas I (1848-1855) vormden integendeel een troosteloze voortzetting van absolutisme en willekeur. Dat zijn bewind in onze geschiedenis een bekendheid van de eerste rang zou blijven, dateert echter reeds van het tweede jaar na zijn troonsbestijging. Want in 1826 besloot Nicolaas de Joden via een gedwongen militaire dienst op wel zeer harde wijze “op te voeden”. Een opvoeding intussen, die 25 jaar zou duren en die zou uitmunten door beestachtige strengheid. Nog af gezien daarvan dat de Joodse recruten op wreede en af doende wijze zouden worden vervreemd van al datgene wat hun Joodse leven kleur had gegeven te midden van een sombere omgeving, die de Russische ballingschap nu eenmaal was... Wij zullen de tragische geschiedenis van deze oekase niet op de voet volgen. Wij volstaan slechts met het releveren van een enkele herinnering aan deze zwarte jaren, die in de Joodse groep bleef leven. Als weer een lichting Joden werd opgeëist, vluchtten velen de bossen in om aan de hel te ontkomen. Een Jiddisj volksliedje zingt:
“Der Ukas is arobgekumen af jüdische Seldner (soldaten), Seinen mk sich zuloffen in die puste (verlaten) Wälder... In alle puste Wälder seinen mir zuloffen,
In puste Grüber seinen mir verloffen... Oj wej, oj wej!..
Kinderdeportaties waren het uiteindelijk gevolg. Een merkwaardig getuigenis over dit stukje geschiedenis vinden wij in de Herinneringen van de beroemde Russische revolutionair Alexander Herzen, die in 1835 (toen hij op weg was naar zijn verbanningsoord in de Oeral) een groep Joodse militairen ontmoette. Bij een of ander stationnetje ergens in de rimboe ontspon zich een gesprek tussen Herzen en de dienstdoende officier:
“ ‘Wen geleiten Sie und wohin?’ fragte Herzen. ‘Sehen Sie’ — erwiderte der Offizier — ‘man hat eine ganze Menge verfluchter Judenbengel, mit acht, zehn Jahren angefangen, zusammengerafft und befahl zunächst, sie nach Perm zu treiben, dann kam aber ein neuer Befehl, und nun treiben wir
38