De kier van de Europese deur werd opengezet voor Abrahams nageslacht. Maar - zoals Heinrich Heine het later treffend zou formuleren -er werd entree geheven. En als entreebiljet voor de Europese cultuur gold al spoedig het “Taufzettel”. Weliswaar erkenden figuren als Lessing de Jood, maar dit laatste begrip incorporeerde niet het Jood-zijn als zodanig. In Lessings werken is de “Edeljude” niet identiek aan een gemiddelde zoon van het oude volk, doch eerder een geconstrueerd ideaaltype-Mendels-sohn, een humanistische filosoof, die in geen enkel opzicht meer doet denken aan... Joden. In zijn blijspel Die Juden wordt de ontmoeting tussen de Duitse edelman en zijn Joodse redder bekroond door de enthousiaste, veelzeggende kreet van de dienaar: “Waarachtig, er zijn Joden die helemaal geen Joden zijn...”
Dit ook is bepalend voor de achtergronden van hun Emancipatie, die theoretisch op hoog niveau wel wordt geëist, maar die in de praktijk zeer moeizaam tot stand komt. Uitsluitend aan de toppen van het Joodse volk èn de andere volken vindt de gedachte ingang. En wat naar de letter tenslotte wordt bereikt, blijkt al zeer spoedig veelal schrale winst. Voor Duitsland gold na 1815 na korte tijd de cynische waarheid van Ludwig Börne: “Meine Landsleute sind grosze Philosophen. Sie streben nach der Wahrheit, doch ertragen können sie sie nicht.”
In andere landen van West-Europa (de Verenigde Staten waren ook in dit opzicht voorgegaan) bracht de Franse Revolutie hier en daar de officiële gelijkstelling en verleende men de Joden mensen- en burgerrechten. Het revolutieland zelf ging hiertoe reeds over in september 1791. Vijf jaar later volgde Nederland, d.w.z. de Bataafsche Republiek, en wel op 2 september 1796, toen het “Decreet over den gelijkstaat der Joodsche met alle andere Burgers” unaniem door de Nationale Vergadering aangenomen werd. De vaak felle en wijdlopige discussies, die tussen 22 en 30 augustus over het probleem der Joden in Den Haag werden gevoerd en waaraan niet minder dan 30 afgevaardigden deelnamen, bewijzen een ook hier te lande bestaande discrepantie tussen verlichte denkbeelden en overgeërfde weerstanden.
Ook Napoleon slaagde er niet in dit netelige vraagstuk op te lossen. Niet dat de grote Corsicaan van nature aanvechtingen zou hebben gevoeld zich met het probleem der Joden te occuperen, maar zijn staatkundige ambities maakten het van tijd tot tijd gewenst na te gaan in hoeverre hij onderdrukte Joodse minderheden zou kunnen spannen voor zijn practische staatkunde. Dat hij in 1799 een oproep de wereld inzond om de Joden op te wekken tot de wederopbouw van Palestina, is in dit verband opmerkelijk genoeg. Hij vertoefde toen in Egypte, van waaruit hij het Engelse Imperium (landweg naar Indië) wilde bestoken. Hij richtte zich tot de Joden van Azië en Afrika met het verzoek hem te willen helpen bij de verovering van het Heilige
11