-78-
Mirjam staat met schreijende oogen
Nevens hem; vol mededoogen
Ziet zij *s vaders strijd en rouw;
Maar op eens haar ziel vermannend,
Alle zwakheid van zich bannend,
Legt de vrome en edle vrouw Zacht haar hand op de aangezigtjes Van haar lieve, doode wichtjes;
En ze spreekt: "Ziedaar het pand,
Dat een vriend, in vroeger jaren,
Toevertrouwd heeft aan mijn hand!"
Ten onzent is deze stof in bijbels Mozaiek-Hebreeuws verwerkt in een omvangrijk po*êem van Samuel Mulder, dat voor het eerst verscheen in de verzamelbundel PERIE TO’ELET, Amsterdam 1825» In 1859 werd het separaat herdrukt. Heeft Viehoff daarvan enige weet gehad? Het lijkt niet waarschijnlijk. Hijzelf vermeldt onder de tekst: "Gevolgd naar Th. Holscher". Ik heb deze bron (nog) niet ontdekt.
Opvallend in ons gedicht, dat bij Viehoff Rabbi Meirs vrouw MIRJAM heet! Dat kwam de "dichter" blijkbaar bekender voor dan het ongewonere BERURIA, de dochter van Rabbi Chanina ben Teradjon, zoals Mulder haar in de titel met ere noemt.
Een - gemakkelijk toegankelijke - bron voor nadere gegevens over BERURIA: M.J. bin Gorion, DER BORN JUDAS II, Leipzig s.a., pagina 41, met een literatuuropgave op pagina 336 aldaar.
Literatuur; Vgl. voor Victor Hugo, Siegfried van Praag IN EIGEN EN VREEMDEN SPIEGEL (uit de letterkunde van en over joden), 1928, 105/106.
Van Praags essay vormt feitelijk de enige joodse inbreng in het Nederlandse taalgebied. Jammer dat de schrijver blijkbaar onbekend was (en is gebleven) met de door ons centraal gestelde Nederlandse letterkunde.
Voor de sfeer van Mulders Hebreeuws gedicht verwijs ik naar I. Maarsen "TONGELETH". Een Joodsch Letterkundige kring uit de XIXde eeuw, Amsterdam 1925»
Tot de Hebreeuwse dichters van die generatie behoorde ook Isaac da Costa's leraar Mozes Lemans.
Geïnteresseerden in de interne evolutie van jood en jodendom in het Nederland van de eerste helft der vorige eeuw, moge ik tenslotte verwijzen naar mijn historische samenvatting ERFENIS DER EMANCIPATIE, Haarlem 1963«