wordt bijeengeroepen ter nivellering van het legitieme Jodendom, zendt Adath Jeschurun een deputatie. „Zoals dan ook werkelijk op heden (3 Februari 1807) de Heeren Mr. Carel Asser, Advocaat; H. de H. Lemon, Med. Doctor en J. Littwak, beoefenaar der Mathematische Wetenschappen, als Gedeputeerden naar Parijs zijn afgereisd, om gemelde Gemeente aldaar te vertegenwoordigen.”
Zo lees ik U voor uit de „Bijdragen — betrekkelijk de verbetering van den maatschappelijken staat der Joden” — de eerste Joodse krant hier te lande in het Nederlands verschenen. 1)
Na 1808 verdwijnt de „Kille” uit onze gezichtskring. Wat paperassen bleven over, waaronder het Reglement, waarvan Dr. Sluys een uitgave voorbereidde. Door een wonder bleef het behouden. Want in 1826 werd het gehele archief van de Nieuwe Gemeente ■—■ destijds op een der gaanderijen van de Nieuwe Sjoel opgeborgen — door den sjammes Bendit Plotske voor scheurpapier verkocht. . ,17)
Ondertussen zoek ik naar woorden, die onze gedachten begeleiden naar eigen dagen en daden. Immers wij zelf hebben deze trap betreden. Vaders en grootvaders bevolkten er de banken. In later jaren was hier de Rapenburgerstraat-sjoel der Gemeente. En ook het Rabbinaat. Droeve herinnering. Nu is het gebouw verkocht en draaien er de machines van een of andere fabriek.
Zo ook onafgebroken draaien de raderen onzer historie. Galgal chozeer ba’olam. „De tijd is als een wiel en wat eens boven was komt in zijn wenteling beneden”. En omgekeerd. Geslachten gaan en komen. 1797. Voor 150 jaar danste hier een generatie Joodse kinderen rondom de vrijheidsboom. „Doe ons” ■—• zo baden zij — „binnen korten tijd den gewenschten dag beleven, daar alle volkeren Gods naam aanbidden en met gantscher harte eendrachtig de waare Godsdienst hulde doen zullen.”
In onze dagen was het, dat deze humanistische droom wel wreed de bodem werd ingeslagen. Doch in een ontnuchterde, verbijsterde wereld is tevens een Joodse Jeugd opgestaan, de horra dansende rondom de eigen boom. Die — de wortels diep in de bodem der Joodse ziel — zijn forse takken stuwt naar een vrije hemel, beschermend zich koepelend boven het onafhankelijke Joodse land.
Wij scheiden wederom. Vanavond gaat gij —- als steeds — ieder zijns weegs. Door de mistige straten van deze oude, goede stad. Doch in Uw hart, naast veel verdriet, het eeuwigheidsbesef van ons Israël, dat leeft en nooit zal sterven. En in Uw oren de klanken ener vertrouwde melodie: Am Jisraeel Chaj. Am Jisraeel Chaj.
81
1
le) Bijdragen I, pag. 273.