Rabbi Meijer Lehren had er zijn huissjoel. Later voortgezet door diens schoonzoon Mozes de Lieme. De Chewresjoel van „Keren Re’e M” — dankte aan hem haar naam: Re eM = Refaël ylwraham Mosjeh. De Minhag — daar oorspronkelijk gevolgd — was de Palestijnse — mèt het Sefardiëth.
Van Hirschel Lehren wordt verhaald, dat hij gedurende de Sjab-bath in witte kleren was gehuld en slechts Hebreeuws sprak. Nimmer werd op dien dag in zijn huis — hij was bankier — over zaken gesproken. Ook al kostte een te laat beursbericht hem duizenden.
Toen eenmaal Willem I hem in audiëntie ontving, was het Omer-tijd. Ongeschoren trad hij voor de vorst, hem mededelend, dat het niét aanging een gebod van de Grote Koning te overtreden — ten behoeve van een „melech basar wadam”.
En nu ik toch aan het vertellen ben: nog één verhaal; kenschetsende de verhoudingen aan het begin van de 19e eeuw. Het, toenmaals Haagse Minjan der Lehrens had omstreeks 1820 de oppositie gaande gemaakt der Kerkgenootschappelijke autoriteiten. Hen leek dit „sectarisme” een gevaar. En zij besloten zich van de Lehrens te ontdoen door hun samenkomsten via een sluwe Grond-wetinterpretatie — officieel te laten verbieden. De Grondwet van 1815 immers schonk slechts godsdienstvrijheid aan bestaande Kerkgenootschappen. En in 1815 bestond het Minjan der Lehrens nog niet. Een Joods voorspel aldus van de latere Gereformeerde Afscheiding van 1834.
Argeloos is de brief van Willem v. Hogendorp — dan ambtenaar bij het Ministerie van Eredienst — aan zijn vriend Da Costa. Wat willen ze eigenlijk van die Lehrens? Wat doen ze voor kwaad? Ze bidden toch naar een zelfde God ? En de gedoopte dichter — de mesjoemad — springt in de bres voor deze waarachtige kampioenen des Jodendoms.
Hier dus was het Minjan van Meijer Lehren. Van hem — naar de „Neie Kille” — il n’ y a qu’ un pas! Want wij staan inmiddels voor de vroegere
Rapenburgerstraat-sjoel
Vóór de hoge stoep. Even haal ik adem. Weer gaat er iets door ons heen. Met een enkeling wissel ik een veelbetekenende blik. Dan is het woord aan de historie. Verzamelen wij onze krachten en alle fantasie:
Op 26 Maart 1797 midden in de Emancipatie-tijd zegden 21 leden der Hoogduitse gemeente — bij exploit van Notaris J. C. Wag-ner — hun lidmaatschap op n). Zij werden door Parnassiem
n) Zie hiervoor o.a Dr. D. M. Sluys: Het reglement van de Adath Jeschurun (De „ISeie K’hillo”) te Amsterdam, 1931.
78