Naar de sluis
Wij wandelen de straat door tot de „sluis”, of „sjlies”, zoals de oude Joden plachten te zeggen. Tegen de avond ligt de oude Jodenhoek in een huiverende kale weemoedigheid.
Door de ruïnes van de Jodenhreestraat heen, hoog in de lucht, zien wij nog even de toppen van het geboomte voor de Snoge. Links de Montelbaan, waarbij het welhaast verdwenen Joodse leven een aanvang nam. Rechts de Zwanenburgwal. Onder de brug glijdt een trage praam door het vuile water.
Ik denk aan de woorden van Aart van der Leeuw: „Herinnering is wel met een vogel vergeleken, die het liefst zijn nest bouwt in een oude, krom gebogen boom, maar hier waren de takken zo zwak en vermolmd, dat zij zelfs dit broze nestje van herdenking niet meer torsen konden. ...”
16