ende erven staende op de Breestraet met een groot packhuys daar achter aen”. Legendarisch schoon was dit huis. Joseph Shaw, die het in het begin der 18e eeuw bezocht, vertelt, dat er een kamer is „pav’d with duccatoons or crown-pieces, and these enlayed edge-wise”. Later wordt dit verhaal nog eens herhaald, maar dan zijn de goudstukken in zilver veranderd.1)
In 1696 werd het bij het aansprekersoproer geplunderd. Uit de „Historie van den Oproer te Amsterdam voorgevallen” lees ik U voor hoe de verbitterde aansprekers zich van de Dam begaven „na Sint Antony breestraat, alwaar zij op het huis van den Joodsen Heer Pinto, in de wandeling de rijke Jood geheten, met dezelfde razernij als voren aanvielen.
’t Was een verbazend werk te aanschouwen, hoe zy als katten tegen de ijzeren traliën opklauterden, de glas-ijzers aan stukken braken, en zo naar binnen geraakten, voorts door de luiken in de kamers vielen, en aldaar aan ’t vernielen gingen. Hier vermorzelden >
zij niet alleen het porcelein en huisraad, dat voor handen stond, maar deze en gene zogten wat hun gading was ter sluik weg te slepen. Pinto en zijn vrouw waren dien dag juist in den Haag. ...”
Met U wandel’ ik er even heen. Er is, althans in het linker deel, een zilverfabriekje gevestigd. De Heer van Domburg ontvangt ons en leidt ons rond. Een rest van de houten betimmeringen is hier en daar nog te ontdekken. Een stuk van de kapotte marmeren schoorsteen wijst op vergane glorie. Van de zolderschilderingen (waarvan nog melding gemaakt wordt in de Voorlopige Lijst der Nederlandse Monumenten 2)) is geen spoor meer te bekennen. Hier door gangen en langs trappen dwalen, betekent een vreemde gewaarwording. Op het plaatsje zien wij in een hoek de overblijfselen van wat eens een druivenwingerd moet zijn geweest.
Weer op straat. Schuin tegenover ons stond vroeger de smalle Sjoel van Mewaksjei Jousjer, ook wel „Rondeel” genoemd, naar het voormalige lokaal in de Hoogstraat op de plaats van de tegenwoordige Anna Visserschool. Ook was hier in de buurt een bekend feestgebouw „voor bruiloften en partijen”: De Ooyevaar, waar het (ik volg een mededeling van Henri Polak) vooral op Poeriem lustig toe ging. 3) Nu is alles verdwenen en ruïne geworden.
15
1
!1) Joseph Shaw in Letters to a riobleman, London 1709. Berkemeyer in Le curieux antiquaire (Leyde, 1729). De Duitser J. P. Willebrandt vermeldt in zijn Historische Berichte, dat hij de kamer „die mit Gulden und Duplonen aus-gelegt seyn soll”, niet heeft gevonden. Zie verder Jacohsen Jensen: Reizigers, 1919, no. 100 en Navorscher 1861, pag. 356.
2
) Aldaar, pag. 156.
3
) Zie Justus van Maurik: Toen ik nog jong ivas, Amsterdam z.j. pag. 288. Ook voor de kennis van andere vermakelijkheden in de Jodenbuurt belangrijk.