Van Israëlieten tot Israëliërs

Aber das hat wenig genützt. Der Prozentsatz der jüdischen Arbeiter in den Koloniën blieb gering, und selbst diese kleine Zahl konnte nicht exis-tieren. Als der Baron im Jahre 1900 die von ihm versorgte Kolonie der JCA übergab (Jewish Colonisation /Issociation), befanden sich in den Koloniën 532 Arbeiterfamilien. 'Die meisten arbeiteten seit etwa 12 Jahren im Lande, und 50 von ihnen seit der Griindung der Jischuw vor 18 Jahren. In dieser Zahl sind 360 Familienvater und die übrigen ohne Anhang enthalten, wahrend die Gesamtzahl 1600 Menschen betriigt. 170 von ihnen arbeiten in den Weinkeltern, die anderen waren Landarbeiter. Die ersteren verdien-ten 8 bis 24 Piaster pro Tag, wahrend der Lohn der anderen vom Ort ab-hiingig war: im Galil 4 bis 6 Piaster und in Judaa 6 bis 9 Piaster tiiglich, je nach der Familie des Arbeiters und nach der Zahl seiner Arbeitsjahre. Wenn die Unterstützung der Koloniën aufhört, werden die Arbeiter kaum Be-schaftigung in den Koloniën finden können. Und was dann? — Vielleicht werden sie alle gezwungen sein, den Wanderstab in die Hand zu nehmen und das Land, für das sie soviel gelitten haben, zu verlassen.’ (Palastina-Jahrbuch 5669).

Und tatsachlich wurde ein groszer Teil der Arbeiter gezwungen, das Land zu verlassen (mit Unterstützung der JCA, die ihnen das Geld dazu gab).

Vom Jahre 1900 haben wir die erste Zahlung der Arbeiter in den Koloniën, die von A. Komarow (einem der Führer der Arbeiter-Organisation, die vor der zweiten Alija bestand) durchgeführt wurde: In 12 Koloniën waren 473 Arbeiter, in Zichron Jaafeov 161 (von ihnen 81 in den Weinkeltern), in Rischon le-Zion 103 (80 in den Weinkeltern), in Petach-Tikwa 52, in Rosch Pina 40, in Ekron 25, in Rechowoth 22, in Chedera 20, in Nes Ziona 16, in Jessod Hama’ala 14, in Metula 12, in Machanajim 4, in Mischmar Hajarden 4.”

Maar reeds wenkte aan de einder een nieuw begin: het politieke Zionisme. Want in 1897 had in Bazel - zo wij weten — het eerste congres plaats, de eerste ontmoeting van het moderne wereldjodendom op de basis van een staatkundig streven, dat overigens in Herzls oorspronkelijke opvatting niet eens direct had te maken met practische arbeid in Palestina. Met welke laatste these we zijn aangeland bij de problematiek van het vroege Zionisme, dat ons vaak heftige controversen doet leren kennen.

Daar was een figuur als Achad Ha’am (= "een uit het volk", nom de plume van Uscher Ginzberg, 1856-1927), die het eerst een poging deed om het Joods nationalisme èn het politieke Zionisme op wijsgerige basis te funderen. De Joods-nationale eenheid, die ook door hem als noodzakelijk wordt gezien, dient naar Achad Ha’ams opvattingen vóór alles te worden bevorderd door in Palestina een “geestelijk centrum” (“Merkaz Roechanie”) te vestigen. De degeneratieve verschijnselen in het Jodendom analyserend, constateert

80