Jewish Agency”. Er wordt echter met zoveel woorden aan toegevoegd dat de Wereldorganisatie in overleg met het Britse Bewind alle Joden — ook de niet-nationale — dient aan te trekken bij de herbouw van Palestina. Hieruit resulteerde uiteindelijk “the Jewish Agency for Palestine”, die eerst in augustus 1929 zou worden geïnstalleerd.
Diverse Witboeken (van juni 1922, november 1923) hielden zich in deze jaren bezig met de vraagstukken van een land, waarop naast de Arabieren nu ook de Christenen rechten deden gelden. Enkele hooggestemde pogingen (omstreeks 1919) om Joden en Arabieren tot elkander te brengen (Feisals beroemde brief van 3 maart 1919 aan Professor Felix Frankfurter, Amerikaans lid van de zionistische Wereldorganisatie ter Vredesconferentie) leidden niet tot practische resultaten. Wie geloofde ook in de inhoud van het onlangs weer te Londen opgediepte epistel, n.b. in het handschrift van Lawrence:
“We Arabs . . . look with the deepest sympathy on the Zionist move-mc-nt.”
April ’20 bracht de ontgoocheling. In mei 1921 schudden nieuwe Arabische pogroms voor zover nog nodig de Joden weder wakker. Engeland zag zich geplaatst tegenover een ingewikkelde structuur, die sedertdien de aandacht van heel de wereld zou trekken. De inmiddels gearriveerde Joodse High Commissionc-r Sir Herbert Samuel en zijn ambtenarenapparaat werden ter plaatse geconfronteerd met keiharde politieke feiten. Maar dat alles raakte slechts de buitenkant. De essentiële vraag, reeds in het begin van 1920 gesteld, luidde: Hoe zouden de jonge Palestijnse Joden op dit alles reageren? Had de nationale idee van Theodor Herzl in ruim 20 jaren een nieuw geslacht geschapen? Of - om nogmaals Jacob Israël de Haan te citeren —
"Of zullen wij van den volkenkamp leeren: Machtloos is een volk zonder vaderland??
Zullen wij brekend en trotseerend keeren Naar 't oudererf tusschen jordaan en strand?
In vrede met elk volk levend, maar strijdend Tegen elk volk voor ons veld, onze woning,
Al droom en daad aan het eigen land wijdend, Dat het weer overvloeit van melk en honing.
Eén volk, één land, niet meer in de gelederen Van veel volken verdeeld, door elk veracht.
Wij willen verneedren, die ons vernederen,
En krachtig staan door eigen stoute kracht.”
103