AAN EEN, DIE MIJ ״VRIEND" NOEMDE
55
Uw vriend? Werd ik uw vriend, die graag een smader,
Een hater van zijn eigen Volk eens was,
Die blij verleid, op zoetste zonden ras,
Den zegen schond van Moeder en van Vader?
Hoe zalig troost mij dat woord: „Onze Vriend" Voor al mijn dwalingen, mijn smaad en smart En drift, die tergend al tucht heeft getart, Maar 'k vraag beschaamd: „Waarmede is het verdiend?
Met mijn lied, dat niets meer deed, dan herzingen Wat ons Volk leed, sinds het door overmacht Zijn macht gebroken vond, zijn Stad verbrand?"
Mijn Lied: overdroef van herinneringen Vinde uw stem eens blijder volte in de kracht, Die ons hart drijft naar eigen Stad en Land.
/