VOORWOORD.
Bij de aanbieding van mijn Academisch Proefschrift betuig ik gaarne dank aan de Hoogleeraren van de Faculteit der Rechtsgeleerdheid voor de welwillend-heid waarmede ik tot de Promotie ben toegelaten.
Bijzonderen dank betuig ik mijnen Promotor, Professor Van Hamel, voor hetgeen hij voor mij is geweest en voor mij heeft gedaan.
Maar een dank, waarvoor ik geen woorden weet, ben ik U verschuldigd, Frederik van Eeden, mijn Meester, mijn Vriend. Ik weet, dat gij geene openlijke betuigingen van dank begeert. Mijn bede: ״Moge ik U niet on waardig zijn”.