EERSTE HOOFDSTUK
1.
Dit is mijne verfijnde, en op eene zeer nerveuse wijze verzorgde, beschrijving van de pathologieën, dat zijn de ondergangen van Johan van Vere de With.
2.
De Markt is de langwerpig-vierkante binnenbouw van het stadje Cuilemburg, dat echter ook veel op een dorp gelijkt. Midden aan eene van de twee lange zijden stond hun huis, een oud huis, gebouwd.
Van buiten was het een dubbeld huis, bestaande uit twee trap-gevelende woningen, aan twee zijden van eene breede deur, die breeder was dan twee huisdeuren zijn. Niettemin was het van binnen één bewoond huis. Drie menschen woonden binnen: een jongen, Johan, zijn vader, en een zeer verouderde vrouw, Sien. Omdat het huis zoo groot was, en deze drie menschen met weinig geluid leefden, leek de woning dikwijls geheel leeg van leven.
De moeder van Johan was sinds geruimen tijd gestorven, reeds vóór den tijd, dat hij en zijnen vader te Cuilemburg woonden. Er waren dus in hun tegenwoordig huis geene kamers meer, die zij had bewoond, en daardoor was de vader van Johan niet zoo ongelukkig. Wel waren er vele dingen van haar, die voor Johan vreemd waren en weinigwaardig, maar voor zijnen vader waren die precies zeer kostbaar als onvervangbare schatten.
Johan bewoonde aan de achterzijde van het huis twee kamers, die beide uitzicht en opening hadden op den donkeren ouden en vollen tuin, die groot en geheimzinnig als een bosch was. Maar de duisternis naderde niet tot aan het huis. Tusschen huis en tuin was een straatweggetje en een grasland, waar in den goeden tijd vele veelkleurige bloemen pronkten, 's Avonds zat Johan te werken voor zijne ruiten; dan scheen de staande lamp naar buiten, met dun licht, gelijk een gouden zonnedamp, die de bloemen van kleur verfijnde en veranderde, als bloemen uit een vreemd, breekbaar verhaal. In den donkeren, dichten tuin, die als een bosch was, kon het lamplicht niet schijnen. De boomen stonden aaneen als een wal van zwart, waarachter de andere wereld was.
5