jacob israël de haan
'hier kunnen nette commesaalsgeplaatst worden'. Zal daar even inlopen en schuilen... over commesaals kan-je langer praten as over kamers. Maar even doen. Drie bellen deze keer. Het is twee-hoog, één rechte trap, een kromme, alle twee donker...
- Wie daar... wie is daar?
- Ik kom de kamers zien...
Een stilte, m'n capemantel en m'n hoed hangen druipend zwaar, in m'n hoofd een droog gevoel van moeheid, de grijze huizen aan de overkant tinteltrillen voor m'n brandhete ogen ... 't trapgat gaapt donker naar boven... en altijd regent 't nog.
- Kom u maar boven, zegt moeder.
- Goed juffrouw.
Boven aan de tweede trap, kijkhangend naar beneden in de diepe trapdonkerte, een dikke juffrouw, met een bleekbol gezicht, natte ogies, pofwangetjes.
- Dag m'neer.
- Dag juffrouw... uw dochtertje zei, dat 'k maar even boven zou kommen.
- Moeder is binnen, snerpt pofwangige, gaat u maar naar voor.
In de kamer zit de moeder, mager en 't dundonkere haar grijs.
- Gaat u zitte... m'neer. Jansie neim m'neer z'n keep d'ris af, maar knoei1 'r niet mee, gaat u hier zitten... ik ben een beetje doof... hang 'm goed uit Jansie... dan kenne we praten... anders komme d'r valse vegen2 in... u permeteert, dat ik met m'n werk doorga?
Moeder stopt 'n kous. 'n Donker glimgroending strakspant over 'n koppie zonder oor, 'n groot gat in de hardige korstzool, uit de korte rok een groezelgrauwvoet met zwarte nageltjes.
- En u komt de kamers zien? doofvraagt de oude en haar woorden cadansen met de stopnaald mee.
1. Knoeien: slordig met iets omgaan
2. Plooien?
28