TER INLEIDING
Niet alleen de officiële geschiedschrijving van de SDAP (ze begon al vroeg; Vliegen!) vergat de jonge Jacob de Haan. In de alternatieve verging het de herinnering aan hem al niet beter. Want in Jaap van de Mer-we's lijvige en aantrekkelijke boek (״Gij zijt kanalje! heeft men ons ver-weten'VHet proletariërslied in Nederland en Vlaanderen, 1 mei 1974) zoekt men tevergeefs de naam van De Haan, als schepper van proletarische liedjes. Als zodanig vermeldt de schrijver wel de ons bekende Louis M. (Max) Hermans (1861-1943), Jacobs collega aan het ZONDAGSBLAD. Onder aantekening van de critische noot, dat Troelstra in zijn uitvoerige Gedenkschriften ״Max" slechts twee maal noemt: de eerste keer in affectief-anarchistisch verband en later nog één keer ״in 't voorbijgaan". Zover zelfs bracht Jacob het niet bij Pieter Jelles. Evenmin trouwens bij Van de Merwe.
Waarom eigenlijk niet? Ondanks hier en daar hinderlijke plagiaten (vooral naar Heine's Die Weber) komt ook uit De Haans proletarische ״poëtica" (als uit al zijn pennevruchten) een originele noot tot ons over. Van een zuiver geluid.
Hij is in die jaren al op weg naar zijn latere - echte - poëzie. Onvoorstelbaar productief als hij dan al blijkt in alle sectoren van de pen. Journalist, opmerkelijk romancier en daarnaast vruchtbaar schrijver van verzen, die ten dele nog onuitgegeven zijn. Maar deels reeds hun weg vonden naar het tijdschrift Nederland, dat in 1903 zijn Spel van verwoest Jeruzalem opnam, en een jaar later (het jaar van PIJPELIJNTJES) zijn Verzen van Jezus, die hem zelf — de zoon van een gazzen - zó opwinden, dat hij ze 3 jaar in portefeuille houdt. ״Die ik niet durf publiceeren ook niet onder pseud. want het zou één leven maken...", aldus aan Van Eeden anno 1901.
Zulke (joodse) reserves remden hem in zijn heftige periode omstreeks 1903/4 al niet meer. En ze blijven van meet af aan helemaal afwezig in het ongebonden arbeiderslied, waarin hij zich met geestdrift bewoog. Een oud-anarchist (als Hermans) die ieder te lijf ging, die zijn proletarische pad kruiste. Van de koningin tot de uitbuitende ״baas". Opruiende rooie rijmsels, die men kwalijk kan afdoen als quasi-socialistisch. Hooggestemd hier en daar, waar de rijmelaar de lyricus min of meer plotseling verrast en wij lezen:
Nu bloeien rozen, schoon en rood,
Op 't veld van de witte sneeuw,
De lenterozen onzer eeuw,
Rozen van rooden dood.
De pagina's waarop ze werden afgedrukt, brengen passende illustraties
69