Jefunne, krijgt als deel „de stad van Arba, vader van Enak, dat is Hebron” (Josua 15:13 en 21:11). Zij was een vrijstad voor doodslagers (Josua 21:23). In Genesis 35:27 wordt gesproken van Kirjath Ha-Arba, met een lidwoord, al doet de Statenbijbel dit niet. En dit zou dan beteekenen: „Stad van de Vier”. Eveneens in Nehemia 11:25. In de boeken van Samuel, de Koningen en de Kronijken heet de stad alleen Hebron. David deelde buit met de mannen van Hebron (1 Samuel 30:31). Hij woonde er, op Gods groot woord, na den dood van Saul (11 Samuel 2:1). Zijn zonen werden er geboren (id. 3:2). Abner werd er begraven (id. 3:32). David doodde er de moordenaars van Isboseth (id. 4:1-12). De oudsten van Israël maakten hem daar Koning (id. 5:1-13). Absalom begon er zijn opstand (id. 13:7-10). Rehabeam maakte de plaats tot een vaste stad (11 Kronijken 11:10). Na de Babylonische ballingschap werd de stad weder bevolkt. Later was zij in handen van de Edomieten, op wie Juda de Makkabeeër haar weer veroverde. In hun tijd namen de kruisvaarders haar. Godfried van Bouillon gaf de stad in Leen aan den Heer van Avesnes. De kruisvaarders noemden de stad Sint-Abraham. Er woonden een bisschop, wiens gebied strekte tot het klooster van Engedi aan
36