Ou’on ne dise pas que je nai rien dit de nouveau; la disposition des matteres est nouvelle. Pascal 22
Bij het zoeken naar gegevens over de ziekte van prins Maurits, evenals naar die van de andere leden van het Huis van Oranje, valt het op, dat niet medici zich daarmee hebben beziggehouden maar dit hebben overgclaten aan historici e.a. (1), terwijl verscheidene artsen zich hebben gewijd aan historische onderwerpen in verband met het leven van de leden van het Huis van Oranje. De heldendaden dezer leden boezemden hen blijkbaar meer belang in dan hun lichamelijke welstand.
Reeds Banga heeft hierop al gewezen, toen hij schreef: “reeds in het begin van de zeventiende eeuw was de toestand aldus, dat vele artsen hun praktijk neerlegden en zich gingen wijden aan allerlei vreemde bezigheden, waarmee de geneeskunst weinig baat kon geworden. De concurrentie van het overgrote aantal Barbiers of heelmeesters en in en buitenlandse kwakzalvers die, meest uit de lagere min beschaafde stand opgekomen, najarenlang bij een barschen meester aan allerlei nederige diensten gewend, eindelijk meester geworden, zich troostten met ‘het geld verzoet den arbeid’ (2)”. Een merkwaardig verschijnsel dat echter niet alleen voor de medici gold. Omgekeerd hebben ook immers adepten van andere wetenschappen de geneeskunst met vrucht beoefend, zoals predikanten en anderen.
En dan noemt Banga de namen van een aantal Aesculapen, die het stilet voor de letterkundige of politiek-historische schrijfstift hebben gewisseld, zoals de arts Daniël Jonctijs (1600-1654), die
1. R. J. Fruin, Over enige ziekten van Prins Willem I (’s-Gravenhagc, 1886).
2. J. Banga, Geschiedenis der Geneeskunde en hare beoefenaren (’s-Her-togenbosch, 1868).
9