digde hij in het Engelsch zijn beroemd geworden verdedigingsgeschrift „Vindiciae Judaeorum”, dat later in het Hollandsch onder den titel „Redding der Joden” en in 1782 met een voorrede van Mendelssohn in het Duitsch werd uitgegeven. Dit laatste geschrift van den onvermoeiden kampioen had in Engeland het gewenschte gevolg: al kon Cromwell de toelating der Joden niet doorzetten, toch heeft hij een begin daartoe gemaakt.
Menasse vertrok in den aanvang van het jaar 1657 uit Londen, in het genot van een jaarlijksch staatspensioen van 100 Pond.
De resultaten van zijn bemoeiingen kunnen wij in het kort aldus samenvatten: de Joden zijn door Cromwell door een achterdeur binnengelaten en hebben in Engeland vasten voet gekregen. Nog in hetzelfde jaar stond de Protector enkelen Joden toe, zich in Londen te vestigen en wees hij hun een stuk grond voor begraafplaats aan.
Het was Menasse niet beschoren, in het genot van zijn pensioen te komen, noch het opkomen van het door hem uitgestrooide zaad te beleven: op zijn terugreis stierf hij (Maart 1657) in Middelburg. Zijn lijk werd later naar Amsterdam vervoerd en te Ouderkerk begraven, waar zijn grafzerk door D. Henriques dé Castro naar boven is gebracht en gerestaureerd. Zijn zoon Samuel ligt op de oude Portugeesche begraafplaats te Middelburg begraven, waar zijn grafsteen, met de andere aldaar in den grond verzonken steenen, door een aantal Engelsche bewonderaars in samenwerking met Amsterdamsche Portugeesche Joden, voor enkele jaren is gerestaureerd.
Er vormde zich in Londen spoedig een gemeente, welke zich ongestoord kon ontwikkelen en Jacob Sasportas als haar eersten Rabbijn koos.
Het jongste lid van het Rabbinaatscollege was Isaac Aboab (da Fonseca, naar den familienaam zijner moeder Isabel da Fonseca); geboren te Castro d’Ayre (Portugal) in 1605. Hij kwam op 7-jarigen leeftijd naar Amsterdam, waar hij tegelijk met Menasse ben Israël onderricht kreeg van