14
aan de Vroedschap, dat zij „tot vorderinge van de Traficque ende negotiatie binnen deze Stad dienstig vinden, de coopluy-den van de Portugaelsche natie met eenige Privilegiën ende vrijheden” te begiftigen.
Ofschoon deze overeenkomst reeds na twee jaar werd ontbonden, waarschijnlijk omdat bepaald was, dat deze privilegiën eerst van kracht zouden zijn als' zich minstens dertig families in Rotterdam zouden hebben gevestigd, werd hun in 1647, toen zich uit Antwerpen een aantal Portugeëzen in de Maasstad hadden neergelaten (waaronder ook de familie de Pinto) „gegunt ende gegeven alle soodanige vrijdom ende voordeelen, als die van de Stad Amsterdam haar geeven.”
Deze laatste bijvoeging is zeker voortgesproten uit concur-rentiegeest.met de eerste Hollandsche stad, die haar handel tot grooteren bloei had weten te brengen door Joden in haar midden op te nemen.
Het kon niet anders, of onder zulke gunstige omstandigheden moest het aantal Sephardische Joden, vooral te Amsterdam, gestadig toenemen: ook uit Spanje kwamen Marranos aan, die zich in 1608 tot een afzonderlijke gemeente, Neweh Salom („Verblijf van den Vrede”) vereenigden. In de geschiedenis van het Joodsche Volk zien wij meermalen, dat lieden uit een zelfde streek zich bij elkaar aansloten en een afzonderlijke gemeenschap vormden: zoo telde b.v. Kon-stantinopel in de 17e eeuw 44 Gemeenten, doordat de bewoners van verschillende steden ook na hun emigratie graag bij elkaar bleven. Dat deze versnippering op den duur tot verzwakking moest leiden, werd, gelijk wij zullen zien, in Amsterdam dra begrepen.
Als stichter dezer tweede gemeente kan men Isaac Franco Medeyros beschouwen; haar bedehuis was eveneens aan de Houtgracht gelegen. Geestelijke leiders daarvan waren: Juda Vega, die echter spoedig naar Konstantinopel vertrok, daar hij hier geen gelegenheid vond voor de verspreiding vart zijn groote Talmudische bekwaamheden; Isaac Uziel (van 1610 tot zijn overlijden in 1622), die als Hebreeuwsch taalkundige en dichter uitmuntte, en zijn leerling Menasse