20 Mei 1943 Transport Weteringschans
I Jet is voor Louw van Dijk een geweldige gewaarwording, eindelijk weer eens in de trein te zitten, weer mensen om zich heen te zien: zijn ogen, die twaalf maanden niet veel meer zagen dan enige vierkante meters cel, schijnen nu overal gelijk te willen kijken. Zijn longen zuigen zich vol frisse lucht en in zijn hart jubelt het, weg, weg uit die troosteloze gevangenis. Nu naar een kamp, met andere, misschien betere mogelijkheden.
De schijnbaar eindeloze tijd in een slecht geventileerde cel, veel te weinig eten, stugge behandeling der cipiers en niet in het minst de zorgen om zijn gezin, hebben hem de harde kant van het leven doen voelen. Doch nu hij met 150 gevangenen naar Vught getransporteerd wordt krijgt hij weer nieuwe hoop. Wie weet, valt alles nog wel mee. Men heeft hem verteld, dat je daar in de buitenlucht werkt en clandestien naar huis kunt schrijven.
Hij wordt uit zijn gepeins opgeschrikt door zijn treinbuur-man, die hem vraagt: „Mot je soms een trekkie, vrind?” Het is een oude man, geheel vermagerd, met donkere randen onder zijn ogen. Van enkele peukjes uit de coupé-asbak heeft hij een sigaret gedraaid. Vóór Louw kan antwoorden, dat hij niet rookt, zijn er al vier anderen, die aanbieden mee te dampen. Ondertussen is de trein langzamer gaan rijden en klinkt de stem van een zwarte politieman: „Klaar maken en snel uitstappen! Wie tracht te vluchten wordt zonder pardon neergeknald!”
De trein stopt en allen stappen uit. In lange rijen gaan ze door Vught. Een half uur lopen zij zwijgend aan één stuk, schuw nagekeken door enkele voorbijgangers. Wanneer ze het café „De ijzeren man” gepasseerd zijn, stijgt de spanning zichtbaar. De eerste gestraften komen in zicht. Bleke mannen in gestreepte boevenpakken, die zware stenen sjouwen. Alles gaat in looppas en onder bedreiging van SS-soldaten, die met hese stemmen schreeuwen: „Sneller, sneller arbeiden!” Daar valt een oudere man met een groot verband om zijn been.
Vught I
9