Wie nu zou denken dat dit ook bij de niet-Joodse gebruiken het geval zou zijn komt bedrogen uit. In overeenstemming met wat wij reeds uit theoretische overwegingen verwachtten, blijkt bij de kinderen van de geïnterviewden de kerstboom significant meer aanwezig te zijn dan bij de geïnterviewden zelf.
Tabel 7. Mededelingen over de kerstboom
wel
niet
geïnterviewden met volwassen kinderen over zichzelf
13
48
geïnterviewden over hun volwassen kinderen
28
33
ki = 0,0035. Bij de geïnterviewden is de kerstboom significant minder aanwezig dan bij de kinderen van de geïnterviewden.
Wij kunnen uit het bovenstaande dus concluderen:
A. Het traditieverval dat plaats heeft gehad tussen de generatie van de ouders der geïnterviewden en die van de geïnterviewden zelf is iets minder groot dan verwacht kon worden. Dit wordt veroorzaakt door de tendentie de ouders traditioneler te zien dan zij over hun gehele levensperiode genomen gemiddeld zijn geweest. Wanneer wij echter rekening houden met deze systematische afwijking dan blijft er toch een vermindering in het nakomen van de Joodse tradities tussen de ouders der geïnterviewden en de geïnterviewden zelf, die belangrijker is dan de hier gemelde verschuiving.
B. Tussen de geïnterviewden en hun kinderen treedt ook een traditieverval op - zij het in mindere mate dan tussen de geïnterviewden en hun ouders -; maar dit wordt geheel verhuld door de tijdelijke traditieversterking welke optreedt in gezinnen met jonge kinderen (zie tabel 4).
Het onder B opgemerkte is van bijzonder veel belang omdat wij hierdoor een correctie moeten aanbrengen op vroegere onderzoekingen over het verloop van Joodse tradities bij opeenvolgende generaties. Zij zullen opnieuw moeten worden beoordeeld en men zal zich vooral moeten ajvragen of er nog veel te verdedigen valt van de vooral in de Verenigde Staten geuite kreten over de terugkeer naar het Jodendom van de jongste generatie.
Na deze opmerkingen over de techniek van het beoordelen wat
61