De klok slaat één, de klok slaat negen, dat ligt er aan, zij jaagt door druil van nacht en regen haar broos vermaan.
Zij roept gelijk in poel en polder èn puit èn ros, zij laat in kelder en op zolder haar wachtwoord los.
<U Mok
Gedenk dan gij, in buis of badpak, de grote dag: eens treft u, puilende of platzak, de laatste slag.
37