Een reiziger, bestoft, bezweet,
belandde bij een poel,
<U foei
en reeds had hij zich half ontkleed
— hem lokte 't water koel — toen hij met felle schrik doorzag: dit is een poel van zonden!
Zijn kleren zwaaiend als een vlag,
— een veldheer na gewonnen slag — verdween hij, ongeschonden.
27