STORM UIT HET OOSTEN
IV
De nieuwe tijd
Het spoor des mensen is een schaduwbeeld tegen het grauwe uitspansel der j aren zo vluchtig als van dwarrelende blaren wier kracht tot levenloosheid is vergeeld; al wat de honingraten zijner zinnen verzameld hebben, alles wat zijn blik aan innerlijke glans mocht winnen, het wordt verijdeld in zijn laatste snik.
Daarom is niets zo kostbaar als de ogen die men op doortocht door de tijd ontmoet: spiegels van licht, het witte, hemelhoge, waterbronnen van binnenuit gevoed en aanstonds met een korst van ijs beslagen die niemand in der eeuwigheid vernielt.
Slechts loutere vertwijfeling kan wagen te redden wat volkomen wordt ontzield; alleen een liefde die niet meer kan stormen, kapotgestoten op een blinde muur, poogt uit een handvol stof een beeld te vormen, de as weer aan te blazen tot een vuur.
En wanhoop is het wat er gaat bewegen, wanneer herinnering de gaten vult der stilten achter dezen opgestegen wier ademtocht niet langer werd geduld, zij die in donkere tienduizendtallen geworpen zijn voorbij de einderstreep en in de gorgel van de nacht gevallen,
19